ECLI:NL:RBDHA:2022:937

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
NL21.17652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft eiser op 10 november 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 12 maart 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 22 november 2021 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, was verstreken zonder dat verweerder een beslissing had genomen. Eiser heeft verweerder op 26 oktober 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep is ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van vier weken, dan wel binnen een door de rechtbank te bepalen termijn. Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. Verweerder heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de beslistermijn die de rechtbank moet opleggen redelijk moet zijn en heeft verzocht om een termijn van 16 weken. De rechtbank heeft echter, in lijn met eerdere rechtspraak, bepaald dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na dat gehoor een beslissing moet nemen, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het verzoek van eiser om schadevergoeding wegens het niet tijdig beslissen feitelijke grondslag mist, omdat het niet vaststellen van verbeurde dwangsommen geen schade betreft. De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak kunnen partijen verzet doen binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17652

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 10 november 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft op 22 november 2021 een verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND zoals deze luidt sinds
11 juli 2021, is het sinds die datum weer mogelijk om - op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb - beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag. De rechtbank is dan ook bevoegd om van het beroep kennis te nemen.
2. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het
beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een
besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling
door het bestuursorgaan is ontvangen.
3.
Eiser heeft op 12 maart 2021 een asielaanvraag ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de beslistermijn zes maanden. De rechtbank stelt vast dat verweerder geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden in het vierde en het vijfde lid om deze termijn te verlengen. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 12 september 2021 een beslissing had moeten nemen.
4. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat een beslissing op de aanvraag is genomen. Eiser heeft verweerder op 26 oktober 2021 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
5. Eiser heeft verzocht om verweerder op te dragen een besluit te nemen binnen een termijn van vier weken dan wel binnen een termijn door de rechtbank te bepalen. Daarnaast heeft eiser verzocht verweerder op grond van artikel 8:88 van de Awb tot een schadevergoeding te veroordelen.
6. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juli 2020 [1] , op het standpunt dat de beslistermijn die de rechtbanken moeten opleggen in redelijkheid noch onnodig lang noch onrealistisch kort mag zijn. Verweerder verzoekt de rechtbank om overeenkomstig bedoelde rechtspraak van de Afdeling een beslistermijn op te leggen van 16 weken.
7. Ingevolge artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
8. Zoals de Afdeling in de door verweerder genoemde uitspraak heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt [2] . De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan die niet kan halen zonder onzorgvuldig te werk te gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
9. Verweerder heeft in zijn verweerschrift meegedeeld dat er nog een nieuwe datum voor de geplande AA-procedure moet worden vastgesteld. De rechtbank zal daarom, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag moet nemen, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
10. Voor zover eiser daarnaast stelt aanspraak te maken op een vergoeding wegens het niet tijdig beslissen, mist het beroep feitelijke grondslag. Het niet vaststellen van verbeurde dwangsommen betreft immers geen schade. Eiser heeft overigens geen concrete schade gesteld.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van mening dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden
het eerste gehoor afneemt en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiser
bekendmaakt, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50
(driehonderdnegenenzeventig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

2.artikel 31, tweede lid, van de Procedurerichtlijn