ECLI:NL:RBDHA:2022:9292

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
C/09/610024 / HA ZA 21-327
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen en vernietiging van schenkingen in erfrechtelijke context

In deze bodemzaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 september 2022, hebben eisers, [eisende partij sub 1 qq] en [eisende partij sub 2 qq], in hun hoedanigheid als executeurs van de nalatenschap van hun vader, [de erflater], een vordering ingesteld tegen gedaagde, [gedaagde]. De eisers vorderen terugbetaling van een bedrag van € 235.902,31, dat volgens hen onverschuldigd is betaald door de erflater aan de gedaagde. De gedaagde heeft betwist dat deze betalingen onverschuldigd zijn en heeft aangevoerd dat er een rechtsgrond voor de overschrijvingen bestond, namelijk als schenkingen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de betalingen onderzocht, waaronder de wilsonbekwaamheid van de erflater en de rol van de gedaagde als personeelslid van de erflater.

De rechtbank concludeert dat de eisers niet hebben aangetoond dat de betalingen onverschuldigd zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat erflater, ondanks zijn cognitieve achteruitgang, in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen en dat de overschrijvingen niet zonder rechtsgrond zijn gedaan. De rechtbank wijst de vordering van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van de gedaagde, die tot op heden zijn begroot op € 6.648. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. I.C. Kranenburg en mr. P. Dondorp op 14 september 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/610024 / HA ZA 21-327
Vonnis van 14 september 2022
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1 qq] te [plaats 1] ,

2.
[eisende partij sub 2 qq]te [plaats 2] ,
beiden in de hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [de erflater] ,
eisers,
advocaat mr. T. Mimpen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [plaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. B. el Ouath te Hoogvliet, gemeente Rotterdam.
Eisers zullen hierna tezamen [eisende partij sub 1 qq c.s.] en ieder afzonderlijk [eisende partij sub 1 qq] en [eisende partij sub 2 qq] worden genoemd. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 maart 2021;
  • de akte overlegging producties 1 tot en met 11 van de zijde van [eisende partij sub 1 qq c.s.] ;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 14;
  • het tussenvonnis van 30 maart 2022;
  • producties 12 tot en met 18 van de zijde van [eisende partij sub 1 qq c.s.] ;
  • producties 15 en 16 van de zijde van [gedaagde] ;
  • vier ongenummerde producties, waaronder diverse foto’s en een door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst, van de zijde van [gedaagde] ;
  • productie 19 van de zijde van [eisende partij sub 1 qq c.s.] ;
  • de mondelinge behandeling van 27 juni 2022 en de aldaar door mr. Mimpen voorgelezen spreekaantekeningen.
1.2.
De griffier heeft van het tijdens de zitting besprokene aantekeningen gemaakt en deze aantekeningen zijn in het dossier gevoegd.
1.3.
Ten slotte is de datum voor het wijzen van vonnis nader bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 28 september 2020 is de vader van [eisende partij sub 1 qq] en [eisende partij sub 2 qq] , [de erflater] (hierna: erflater), op 100-jarige leeftijd overleden.
2.2.
Erflater heeft in 1978 [de N.V.] (hierna: [de N.V.] ) opgericht. In die vennootschap hield erflater 30% van de aandelen en zijn beide zoons [eisende partij sub 1 qq] en [eisende partij sub 2 qq] ieder 35%. [de N.V.] hield zich bezig met het beheer van het vermogen van erflater, maar daarin waren ook personeelsleden werkzaam die zich feitelijk bezig hielden met de persoonlijke verzorging van erflater en het door hem bewoonde landgoed. Tot de personeelsleden behoorden de heer [personeelslid 1] (hierna: [personeelslid 1] ), die sinds medio 1977 werkzaam was als beheerder van het landgoed en als chauffeur, mevrouw [personeelslid 2] (hierna: [personeelslid 2] ), tot 2017 secretaresse van erflater, en mevrouw [personeelslid 3] (hierna: de moeder van [gedaagde] ), die sinds 2001 werkzaam was als algemeen medewerkster.
2.3.
[gedaagde] is op 1 september 2012 in dienst gekomen bij [de N.V.] , in de functie van
personal assistantvan erflater. Vanaf 2017 deed zij ook de werkzaamheden die eerst door [personeelslid 2] werden gedaan. [gedaagde] heeft zich per juli 2020 ziek gemeld.
2.4.
Op 21 juli 2018 heeft erflater zijn laatste testament opgemaakt. In dat testament heeft erflater zijn vijf kleindochters voor gelijke delen tot zijn enig erfgenamen benoemd. Aan [eisende partij sub 1 qq] en [eisende partij sub 2 qq] heeft hij een bedrag in geld gelegateerd ter grootte van de legitieme portie. Daarnaast heeft hij onder meer aan [personeelslid 1] een bedrag van € 300.000, aan de moeder van [gedaagde] een bedrag van € 300.000 en aan [gedaagde] een bedrag van € 250.000 gelegateerd. Ook zijn [gedaagde] en [personeelslid 1] door erflater tot executeur en executeur-afwikkelingsbewindvoerder benoemd. [gedaagde] en [personeelslid 1] hebben hun benoeming als zodanig aanvaard.
2.5.
De huisarts van erflater (de [de huisarts] ) heeft op 17 augustus 2020 aan het CIZ het volgende geschreven:
“Probleem/vraagstelling.
[Erflater] is een 99 jarige man met onder andere cognitieve problematiek. Ik wil u met dit schrijven verzoeken een ZZP 5 indicatie te overwegen.
Sinds twee jaar kom ik periodiek bij dhr op visite. In die tijd heb ik progressie in cognitieve stoornissen bemerkt. In 2016 wordt het in zijn dossier door zijn vorige huisarts reeds benoemd. Het uitte zich meerdere malen in gedragsproblematiek, met name onbegrip en agressie naar verzorgenden en werknemers.
In 2019 werd in overleg met SO een case manager ingezet. Diagnostiek naar dementie is (helaas) niet verricht. Mn omdat dhr dit zelf niet wenste: Juli jl. werd een delier vastgesteld, waarschijnlijk op basis van een UWI. De agressie nam toe waardoor het voor de werknemers onhoudbaar werd dhr te verzorgen. Bijgevoegd is een uitdraai van het dossier. In mijn optiek is er naast een acuut cognitief probleem ook sprake van een chronische [c]ognitieve achteruitgang, met een sterk vermoeden op dementie. (…)”
2.6.
Het CIZ heeft bij zijn indicatiebesluit van 3 september 2020 – strekkende tot de toekenning van zorg aan erflater op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) – de volgende toelichting gegeven:
“Namens u is een aanvraag gedaan voor een zorgprofiel van de Wet langdurige zorg (Wlz) voor beschermd wonen met intensive dementiezorg.
Het CIZ heeft onderzoek gedaan naar uw zorgbehoefte door middel van een analyse van de schriftelijk aangeleverde documenten en de medische gegevens. Op 1 september 2020 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden met uw zoon. Een medisch adviseur is bij het onderzoek betrokken. Om in aanmerking te komen voor een zorgprofiel is er een blijvende behoefte van 24 uur nabije zorg per dag nodig ter voorkoming van ernstig nadeel. Dit is bij u het geval. Naar aanleiding van dit onderzoek komt u in aanmerking voor het zorgprofiel “Beschermd wonen met intensieve dementiezorg” vanuit de Wlz. Hieronder leest u waarom.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat u hulp nodig heeft bij uw verzorging en dagelijks leven als gevolg van de geestelijke achteruitgang en lichamelijke aandoeningen. U moet geholpen worden bij wassen en kleden en het gebruik van de medicijnen. Omdat u vergeet eten en drinken te pakken moet dit u worden aangereikt. Doordat u niet goed ter been bent, bent u val gevaarlijk. Als gevolg van uw geheugen problemen bent u niet meer in staat activiteiten op de dag te organiseren en de juiste beslissingen te nemen. Bij alle dagelijkse activiteiten heeft u hulp en begeleiding nodig. Bij calamiteiten bent u niet meer in staat om adequaat hulp in te roepen. U heeft een structurele behoefte aan zorg op planbare en niet planbare momenten ter voorkoming van ernstig nadeel voor uw veiligheid en gezondheid. Uw beperkingen zijn blijvend van aard en geven u toegang tot de Wlz.
Het zorgprofiel “Beschermd wonen met intensieve dementiezorg” past het beste bij uw zorgbehoefte omdat het gerichte ondersteuning en begeleiding biedt met name op de momenten dat u het niet goed meer weet of niet goed voor uw eigen belangen op kunt komen. (…)”
2.7.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] hebben [gedaagde] , vlak na het overlijden van erflater, namens [de N.V.] , op 12 februari 2020, op staande voet ontslagen omdat zij naar het oordeel van [de N.V.] zonder rechtsgrond de volgende overboekingen heeft gedaan van de privébankrekening van erflater naar haar eigen bankrekening (in totaal € 238.254,58):
  • op 4 januari 2017 een bedrag van € 15.000;
  • op 19 februari 2018 een bedrag van € 1.000;
  • op 27 februari 2018 een bedrag van € 1.000;
  • op 6 april 2018 een bedrag van € 1.000;
  • op 26 april 2018 een bedrag van € 2.000;
  • op 1 augustus 2018 een bedrag van € 200.000;
  • op 4 januari 2019 een bedrag van € 9.000;
  • op 23 september 2019 een bedrag van € 2.300,77;
  • op 2 december 2019 een bedrag van € 2.300,77;
  • op 23 december 2019 een bedrag van € 2.300,77;
  • op 11 september 2020 een bedrag van € 2.352,27.
2.8.
Bij akte van 23 februari 2021 heeft [gedaagde] afstand gedaan van haar positie als executeur en is [eisende partij sub 1 qq] in haar plaats gesteld.
2.9.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] hebben op 26 februari 2021, na verkregen verlof, conservatoir (derden)beslag gelegd op de aan [gedaagde] toebehorende onverdeelde helft van de woning aan de [adres] en een op haar naam staande bankrekening bij de Rabobank.
2.10.
Bij akte van 17 maart 2021 heeft [personeelslid 1] afstand gedaan van zijn positie als executeur en is [eisende partij sub 2 qq] in zijn plaats gesteld.
2.11.
Op 19 mei 2021 hebben [eisende partij sub 1 qq] en [eisende partij sub 2 qq] namens [de N.V.] met [gedaagde] overeenstemming bereikt over de beëindiging van het dienstverband. [de N.V.] heeft onder meer het ontslag op staande voet ingetrokken en heeft ook de verwijten die in het verzoekschrift in de ontslagprocedure bij de kantonrechter aan het adres van [gedaagde] zijn gericht, ingetrokken. [de N.V.] heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Daarbij is afgesproken dat [gedaagde] zich voor 1 juli 2021 hersteld zou melden en dat de nalatenschap van erflater geen aanspraak zou maken op terugbetaling van het bedrag van € 2.352,27 dat op 11 september 2020 van de privébankrekening van erflater naar de bankrekening van [gedaagde] is overgemaakt.
2.12.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 26 mei 2021 de arbeidsovereenkomst tussen [de N.V.] en [gedaagde] met ingang van 1 juli 2021 ontbonden.
2.13.
[gedaagde] heeft verklaringen van verschillende personeelsleden van [de N.V.] in het geding gebracht. Zij verklaren – voor zover hier van belang – het volgende:
[personeelslid 1] :
“(…) Na het overlijden van zijn vrouw in 2008 kwam de zorg voor [erflater] via, via bij ons. Meest dames uit Indonesië, die goed voor hem zorgde en die hij zelf betaalde en soms een extraatje toestopte. Als die met vakantie gingen werd alles uit eigen zak betaald, en ik weet dat hij er een geholpen heeft met het starten van een bedrijfje of winkel in Indonesië. Ook als ze weer terug waren en zij hier iets nodig hadden dan moest dat voor ze gekocht worden. (…)
[Erflater] is altijd goed voor ons geweest bij financiële problemen was hij altijd berijd om te helpen. Zo heeft hij mij een paar keer geholpen met aankoop van mijn huis. Ik kon toen geld lenen tegen lage rente (…).
Half 2020 ging [erflater] echter hard achteruit. Begon met vergeetachtigheid wat later alleen maar erger werd en uitmondde in agressiviteit. […] heeft toen na overleg met [de huisarts] overlegt en de zoons ingeschakeld voor 24/7 verpleging voor [erflater]. (…)”
[personeelslid 4] :
“(…) And also I looked him as my grandfather and he called me “Kleintje”. It was funny tho. As his kleintje, I feels like he also looking out for me, for example, he was worried how I going back home at night. And also, when I was going to vacations, he cared to give me pocket money so I can enjoy the vacations. Aside from that he helped me to pay half of my driving lesson which was very helpful at that time for me. (…)
At the beginning of 2020, I recognize his memories going backward slowly. The worst was the couple of months before summer 2020, he always asking what he needed to do and asking everything that I made for hum for his breakfast, lunch and dinner. Basically I and the other employee needed to guide him what he needed to do everyday. (…)”
[personeelslid 5] :
“(…) Er was niet heel veel contact tussen ons, maar toen ik in 2015 woonruimte nodig had, vroeg ik of ik tijdelijk bij [erflater] mocht wonen uiteraard tegen betaling, hier wilde hij niks van weten. [Erflater] bood mij woonruimte aan en mocht ik er anderhalf jaar zonder vergoeding wonen. [Erflater] was een gulle man. (…) Ik was ervan op de hoogte dat [erflater] wilde helpen met [ [gedaagde] ] plan om het huis te kopen, maar heb me er nooit zo in verdiept dat ik precies van de hoed en de rand wist. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] vorderen – samengevat en na vermindering van eis – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 235.902,31 (€ 238.254,58 -/- € 2.352,27), vermeerderd met wettelijke rente en kosten.
3.2.
Het gevorderde bedrag is het totaal van de bedragen die in de jaren 2017, 2018 en 2019 zijn overgemaakt van de bankrekening van erflater naar de bankrekening van [gedaagde] . [eisende partij sub 1 qq c.s.] leggen aan hun vordering primair ten grondslag dat [gedaagde] deze bedragen zonder reden of titel van de rekening van erflater naar haar eigen rekening heeft overgemaakt en dus dat deze onverschuldigd aan haar zijn betaald. Subsidiair is de handelswijze van [gedaagde] volgens [eisende partij sub 1 qq c.s.] onrechtmatig en dient zij de door (de erven van) erflater geleden schade, een bedrag van in totaal € 235.902,31, te vergoeden. Mocht een deel van de overgemaakte bedragen worden gekwalificeerd als een schenking, dan zijn deze schenkingen volgens [eisende partij sub 1 qq c.s.] door middel van misbruik van omstandigheden tot stand gekomen en vernietigbaar. Daarnaast zijn in dat geval de schenkingen volgens [eisende partij sub 1 qq c.s.] vernietigbaar op grond van artikel 7:184 BW omdat [gedaagde] een misdrijf jegens de schenker heeft gepleegd, te weten verduistering c.q. diefstal van het vermogen van erflater.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisende partij sub 1 qq c.s.] in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisende partij sub 1 qq c.s.] in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Onverschuldigde betaling?
4.1.
Primair is tussen partijen in geschil of er een rechtsgrond voor de overschrijvingen bestond. [eisende partij sub 1 qq c.s.] stellen immers dat die er niet was en dat de overschrijvingen onverschuldigd zijn gedaan. [gedaagde] betwist dat en voert aan dat er wel degelijk een verbintenis ten grondslag lag aan de overschrijvingen, namelijk die van schenking.
4.2.
Op degene die een vordering uit onverschuldigde betaling tegen een ander instelt, rusten de stelplicht en de bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat hij die ander een goed heeft gegeven zonder dat daarvoor een rechtsgrond is. Dat volgt uit de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). [eisende partij sub 1 qq c.s.] hebben in dit kader de volgende feiten en omstandigheden gesteld, waaruit volgens hen (afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang bezien) kan worden afgeleid dat de overschrijvingen onverschuldigd zijn gedaan:
erflater verrichtte zelf nooit betalingen van zijn rekeningen en controleerde zijn bankafschriften niet;
erflater zou een personeelslid zoals [gedaagde] nooit zomaar een dergelijk bedrag schenken omdat erflater nagenoeg niemand vertrouwde, hij een duidelijk onderscheid maakte tussen familie en personeelsleden en hij bij leven al slechts met moeite bereid was zijn kleinkinderen financieel te ondersteunen;
enkele van de aan [gedaagde] overgeboekte bedragen zijn gelijk aan het salaris dat zij van [de N.V.] ontving;
erflater kon niet meer opkomen voor zijn (vermogensrechtelijke) belangen, nu hij dementerend was.
[gedaagde] heeft de onder a., b. en d. genoemde feiten dan wel omstandigheden gemotiveerd betwist en betwist verder dat uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat de overschrijvingen onverschuldigd zijn gedaan. De rechtbank overweegt als volgt.
Ad a.
4.3.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] hebben gesteld dat de onverschuldigdheid van de betreffende overschrijvingen kan worden afgeleid uit het feit dat erflater zelf nooit betalingen verrichtte van zijn rekeningen en hij zijn bankafschriften niet controleerde. Nog daargelaten dat deze stelling door [gedaagde] wordt betwist en dus niet als feit vaststaat (zij voert aan dat zij slechts een overzicht maakte van de over te boeken bedragen en dat zij vervolgens de betalingen via internetbankieren verrichtte in opdracht en in aanwezigheid van erflater, die zelf zijn pincode intoetste), kan de rechtbank dit argument niet volgen. Immers, ook als zou komen vast te staan dat erflater zijn financiën niet zelf beheerde en dit volledig overliet aan [personeelslid 2] en (later ook) [gedaagde] , betekent dat niet zonder meer dat alle betalingen die zij in het kader van dat beheer verrichtte(n), onverschuldigd zijn gedaan. Ook is zonder een nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom voor de betalingen die [personeelslid 2] in het kader van dat gestelde beheer heeft gedaan volgens [eisende partij sub 1 qq c.s.] kennelijk wel steeds een rechtsgrond bestond, en niet voor die van [gedaagde] .
Ad b.
4.4.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] hebben ook gesteld dat de onverschuldigdheid van de in 2.7 opgesomde overschrijvingen kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat erflater een personeelslid zoals [gedaagde] nooit zomaar een dergelijk bedrag zou schenken omdat erflater nagenoeg niemand vertrouwde, hij een duidelijk onderscheid maakte tussen familie en personeelsleden en hij bij leven al slechts met moeite bereid was zijn kleinkinderen financieel te ondersteunen. [gedaagde] heeft dit gemotiveerd betwist. De rechtbank overweegt dat uit de door [gedaagde] overgelegde stukken blijkt dat het niet ongebruikelijk was voor erflater om (grote) bedragen aan zijn personeel te geven of te schenken. Zo volgt uit de verklaring van personeelslid [personeelslid 4] dat zij zakgeld kreeg voor haar vakanties (hetgeen [personeelslid 1] in zijn verklaring bevestigt) en dat erflater de helft van haar rijlessen heeft betaald. Uit de verklaring van [personeelslid 5] , die in de huishouding heeft gewerkt bij erflater, volgt dat erflater haar woonruimte heeft aangeboden en dat zij daar anderhalf jaar zonder vergoeding heeft mogen wonen. [personeelslid 1] heeft een groot bedrag van erflater ontvangen voor een woning. Hieruit, en uit het feit dat erflater meerdere personeelsleden, waaronder [gedaagde] , grote geldbedragen heeft gelegateerd terwijl hij zijn zoons heeft onterfd, blijkt dat erflater – anders dan [eisende partij sub 1 qq c.s.] stellen – wel degelijk bereid was zijn personeelsleden financieel te helpen.
4.5.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] hebben hun stelling dat het volstrekt ondenkbaar is dat erflater een personeelslid zoals [gedaagde] zomaar een dergelijk bedrag zou schenken, verder niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat [eisende partij sub 1 qq c.s.] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] , niet aan hun stelplicht hebben voldaan. Aan bewijslevering op dit punt wordt dan ook niet toegekomen. De stelling dat het volstrekt ondenkbaar is dat erflater een personeelslid zoals [gedaagde] zomaar een dergelijk bedrag zou schenken, kan dan ook niet als vaststaand feit worden betrokken in de beoordeling of de in 2.7 opgesomde betalingen onverschuldigd zijn gedaan.
Ad c.
4.6.
Vaststaat dat enkele van de aan [gedaagde] overgeboekte bedragen gelijk zijn aan haar netto-salaris. [eisende partij sub 1 qq c.s.] suggereren dat [gedaagde] dit heeft gedaan zodat de onverschuldigdheid van die overschrijvingen anderen niet zou opvallen in de administratie. De rechtbank kan deze redenering niet volgen. Vaststaat immers dat [gedaagde] een dienstverband had met [de N.V.] en niet met erflater in persoon en dat zij haar salaris van [de N.V.] ontving. Salarisbetalingen van de privérekening van erflater zouden daarom juist wél moeten opvallen. Uit de door [eisende partij sub 1 qq c.s.] gestelde omstandigheid dat enkele van de van de bankrekening van erflater aan [gedaagde] overgeboekte bedragen gelijk zijn aan het netto-salaris dat zij van [de N.V.] ontving, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet worden afgeleid dat deze onverschuldigd zijn betaald.
Ad d.
4.7.
Tot slot hebben [eisende partij sub 1 qq c.s.] gesteld dat uit de omstandigheid dat erflater niet meer kon opkomen voor zijn (vermogensrechtelijke) belangen omdat hij volgens hen dementerend was, volgt dat de bedragen zonder recht of titel door [gedaagde] zijn overgeboekt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.8.
Voor de stelling dat erflater, naar de rechtbank begrijpt: vanaf in ieder geval 2015, niet meer wilsbekwaam was althans dat hij niet meer in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, hebben [eisende partij sub 1 qq c.s.] verwezen naar een brief van de huisarts van erflater van 17 augustus 2020 en een brief van het CIZ van 3 september 2020 (zie 2.5 en 2.6). [gedaagde] betwist dat erflater in de periode waarin de in 2.7 opgesomde overschrijvingen zijn gedaan, wilsonbekwaam was en heeft onweersproken gesteld dat erflater:
zich altijd is blijven bemoeien met zijn effectenportefeuille die beheerd werd door een analist van de bank;
op 21 juli 2018 – enkele weken na de schenking van € 200.000 – zijn testament heeft gewijzigd;
op 2 november 2018 nog een pand heeft verkocht voor € 500.000;
tussen november 2018 en 2020 handelingen heeft verricht met zeer grote financiële gevolgen, waaronder het op 16 januari 2020 doen van een investering van € 100.000 in het fonds [Investeringsfonds] .
Het is aldus de vraag of erflater nog in staat is geweest de handelingen die [gedaagde] volgens [eisende partij sub 1 qq c.s.] in de periode van januari 2015 tot juli 2020 in het kader van beheer verrichtte, te overzien en voor zijn belangen op te komen.
4.9.
De rechtbank overweegt als volgt. Blijkens de brief van de huisarts werden in het medisch dossier van erflater voor het eerst in 2016 cognitieve stoornissen benoemd, die zich destijds uitten in gedragsproblematiek. Hoewel dit medische oordeel een rol kan spelen bij de beoordeling van de stelling van [eisende partij sub 1 qq c.s.] dat erflater op dat moment al niet meer in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, blijkt uit de brief van de huisarts en ook uit de brief van het CIZ niet dat erflater op 1 januari 2015 of op een later moment in de periode waarin de in 2.7 opgesomde overschrijvingen zijn gedaan, leed aan (beginnende) dementie en dientengevolge daadwerkelijk wilsonbekwaam was. Zoals de huisarts in zijn brief van 17 augustus 2020 schrijft, is diagnostiek naar dementie ook niet verricht. Bovendien nam erflater in de betreffende periode nog (grote) financiële beslissingen en werd hij daartoe door de notaris wilsbekwaam geacht. Zo heeft erflater zijn testament gewijzigd, een pand verkocht voor € 500.000 en een bedrag van € 100.000 geïnvesteerd in een investeringsfonds. Ook volgt uit de door [gedaagde] overgelegde verklaring van [personeelslid 4] , die van april 2015 tot augustus 2020 verzorgende van erflater was, dat het geheugen van erflater pas vanaf begin 2020 slechter werd en uit de verklaring van [personeelslid 1] dat erflater pas vanaf half 2020 hard achteruit ging. Dat erflater op het moment van de indicatiestelling door CIZ in september 2020 ook zeker nog heldere momenten had, volgt ook uit de brief van het CIZ (zie 2.6). Daarin staat namelijk dat het door het CIZ uitgekozen zorgprofiel het beste bij de zorgbehoefte van erflater past omdat dat “gerichte ondersteuning en begeleiding biedt met name op de momenten dat [erflater] het niet goed meer weet of voor [zijn] eigen belangen op [kan] komen.”
4.10.
De rechtbank concludeert daarom dat niet kan worden vastgesteld dat erflater in de periode waarin de in 2.7 genoemde overschrijvingen hebben plaatsgevonden, in het geheel niet meer in staat was de handelingen die [gedaagde] volgens [eisende partij sub 1 qq c.s.] in het kader van beheer verrichtte, te overzien en voor zijn belangen op te komen. De rechtbank hecht daarbij ook belang aan de omstandigheid dat het doen van overschrijvingen van de bankrekening van erflater via het internet eenvoudige en overzichtelijke handelingen betreffen. Voor zover al moet worden aangenomen dat [gedaagde] het beheer voerde over de financiën van erflater in de periode waarin de in 2.7 genoemde overschrijvingen zijn gedaan (hetgeen [gedaagde] betwist – zie 4.3), moet derhalve vastgesteld worden dat erflater met de wijze waarop [gedaagde] dat beheer heeft gevoerd, heeft ingestemd. Voor zover zou worden aangenomen dat erflater zijn bankafschriften niet controleerde en daardoor niet heeft geweten van de overschrijvingen ten gunste van [gedaagde] (hetgeen [gedaagde] ook betwist), is de rechtbank dan ook van oordeel dat dit voor rekening en risico van erflater zelf moet blijven. Om voorgaande redenen kan niet worden geconcludeerd dat de betreffende bedragen onverschuldigd zijn betaald en evenmin dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld, zoals [eisende partij sub 1 qq c.s.] ook hebben gesteld.
Vernietiging schenkingen?
4.11.
Voor zover de overschrijvingen zouden kwalificeren als schenkingen, is er naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor vernietiging daarvan. Immers, nu niet is komen vast te staan dat erflater wilsonbekwaam was in de periode waarin de in 2.7 bedoelde overschrijvingen zijn gedaan, is van het door [eisende partij sub 1 qq c.s.] gestelde misbruik (van de gestelde wilsonbekwaamheid van erflater) door [gedaagde] dan ook geen sprake. Ook van een door [gedaagde] jegens erflater gepleegd misdrijf (namelijk verduistering c.q. diefstal van gelden) is om diezelfde reden geen sprake. Voor zover de overschrijvingen zouden kwalificeren als schenkingen, kunnen deze dan ook niet op grond van artikel 3:44 lid 1 BW of 7:184 lid 1 sub b BW worden vernietigd.
Conclusie
4.12.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat de vordering van [eisende partij sub 1 qq c.s.] moet worden afgewezen.
Proceskosten
4.13.
[eisende partij sub 1 qq c.s.] worden, nu zij in het ongelijk worden gesteld, in de proceskosten veroordeeld. De proceskosten van [gedaagde] worden tot op heden als volgt begroot:
  • griffierecht € 1.666
  • salaris advocaat
Totaal € 6.648
4.14.
Voor afzonderlijke veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237). De rechtbank zal, zoals gevorderd, de nakosten begroten conform het daarop toepasselijke liquidatietarief.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 qq c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 6.648 en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening van de proceskosten;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C. Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door
mr. P. Dondorp, rolrechter, op 14 september 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 2721