ECLI:NL:RBDHA:2022:9281

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6968
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewet-uitkering en beoordeling van psychische beperkingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van een Ziektewet-uitkering. Eiser, die als medewerker algemene dienst werkte, had zich op 14 november 2017 ziekgemeld en ontving een ZW-uitkering. De uitkering werd per 26 april 2019 beëindigd op basis van een medisch onderzoek waaruit bleek dat eiser meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten, waaronder depressieve klachten en een posttraumatische stressstoornis (PTSS). De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek laten uitvoeren om de psychische beperkingen van eiser te beoordelen. De deskundige concludeerde dat er bij eiser sprake was van een somatisch-symptoomstoornis en beperkte psychische klachten, maar geen PTSS. Eiser was het niet eens met deze conclusie en voerde aan dat de deskundige onvoldoende gewicht had gehecht aan de medische informatie van Arq en Parnassia. De rechtbank oordeelde dat de deskundige zorgvuldig had gehandeld en dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts b&b, die de FML had aangepast op basis van het deskundigenadvies, gevolgd kon worden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiser nog steeds meer dan 65% van zijn oude loon kon verdienen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. L.R. Breuker),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

In het besluit van 26 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 26 april 2019 beëindigd.
In het besluit van 19 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en psychiater M. van Beem (de deskundige) als deskundige benoemd. Op 26 augustus 2021 is het rapport van de deskundige aan de rechtbank toegezonden.
Partijen hebben op dit rapport gereageerd.
De deskundige heeft op 11 november 2021 op verzoek van de rechtbank nader gerapporteerd.
Het beroep is op verzoek van eiser op 27 januari 2022 nogmaals op zitting behandeling. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Eiser is in gelegenheid gesteld om het ontbrekende (volledige) rapport van Arq toe te zenden, hetgeen hij heeft gedaan. Ook heeft eiser nadere medische informatie overgelegd.
De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank op 23 maart 2022 gereageerd op deze stukken.
Partijen hebben hierna nog een reactie toegezonden.
Partijen zijn door de rechtbank in de gelegenheid gesteld om kenbaar te maken of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Nadat geen van partijen had aangegeven van de geboden mogelijkheid gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat vooraf ging aan deze procedure
1.1
Eiser werkte als medewerker algemene dienst voor 30 uur per week. Op
14 november 2017 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Aan eiser is na de beëindiging van het dienstverband een ZW-uitkering toegekend.
1.2
In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling heeft de verzekeringsarts eiser op 10 november 2018 lichamelijk en psychisch onderzocht. De beperkingen van eiser die met name betrekking hebben op zijn lichamelijke klachten heeft de verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 november 2018. Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 19 maart 2019 een aantal functies geselecteerd en geconcludeerd dat eiser op 13 november 2018 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Op basis van deze conclusie heeft verweerder in het primaire besluit de ZW-uitkering van eiser per 26 juni 2019 beëindigd.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder opnieuw medisch onderzoek laten uitvoeren. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 26 augustus 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 16 september 2019. De conclusie is onveranderd. Eiser kan tenminste 65% van het oude loon verdienen.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder deze bevindingen overgenomen en beslist dat eiser per 26 april 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt zich - samengevat - op het standpunt dat de verzekeringsartsen van het Uwv onvoldoende rekening hebben gehouden met zijn psychische klachten. Er is hiernaar onvoldoende onderzoek gedaan. Eiser verwijst naar de beschikbare medische informatie in bezwaar van onder meer zijn huisarts waaruit volgt dat hij depressieve klachten heeft en een posttraumatische stress stoornis (PTSS). Deze informatie staat haaks op de conclusie van de primaire verzekeringsarts, namelijk dat er geen psychomentale beperkingen aanwezig zijn. De verzekeringsarts b&b had hierin aanleiding moeten zien om medische informatie bij de behandelend sector op te vragen, hetgeen hij ten onrechte niet heeft gedaan. In beroep heeft eiser een deel van zijn medisch dossier van de huisarts overgelegd. Hij verwijst naar de talloze (gemarkeerde) referenties van PTSS van 2014, 2015, 2017, 2018 en 2019. Ook heeft hij medische informatie overgelegd van Arq Nationaal Psychotrauma Centrum (Arq) van
24 oktober 2020 waarin ernstige psychische klachten staan beschreven.
De conclusie van de deskundige en de reactie op zijn rapport
4. Omdat de rechtbank twijfels had over de juistheid van de medische beoordeling van verweerder ten aanzien van de psychische klachten van eiser, heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek laten verrichten. De deskundige heeft het dossier bestudeerd, eiser onderzocht en zijn bevindingen vastgelegd in een rapport. Uit dit rapport blijkt dat bij eiser op 26 april 2019 (de datum in geding) sprake is van een somatisch-symptoomstoornis, met voornamelijk pijn, persisterend, matig van ernst en een andere gespecialiseerde psychotrauma- of stressor gerelateerde stoornis. De deskundige kan zich vinden in de beperking die de verzekeringsarts in de rubriek sociaal functioneren van de FML heeft vastgelegd, waarbij het gaat om de beperking voor omgaan met conflicten.
Verder vindt de deskundige dat eiser ook beperkt is voor het eigen gevoelens uiten.
5. De verzekeringsarts b&b heeft hierop gereageerd in het aanvullende rapport van
28 september 2021. Hij kan zich verenigen met het standpunt van de deskundige. Hij heeft in de FML van 28 september 2021 ook een beperking vastgelegd voor het eigen gevoelens uiten (item 2.7.1).
6. Eiser kan zich niet vinden in de conclusie van de deskundige. Kort samengevat is hij het niet eens met de diagnose die de deskundige heeft gesteld. Eiser vindt dat de deskundige in dit verband onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de bevindingen van Arq, die de diagnose PTSS bij eiser heeft gesteld. Het bevreemdt eiser dat de deskundige hiervan niet is uitgegaan en ook niet van de diagnose depressieve stoornis. Verder vindt eiser dat er diverse andere beperkingen op psychisch gebied op hem van toepassing zijn. Hierbij gaat het om beperkingen voor samenwerken, vasthouden van de aandacht, doelmatig handelen en inzicht in eigen kunnen. Ook vindt eiser het wenselijk dat uitspraak wordt gedaan over de dynamische handelingen, houdingen en de werktijden. Hij vindt zelf een urenbeperking van toepassing.
7. De deskundige heeft op verzoek van de rechtbank gereageerd op het commentaar van eiser en de reactie van verweerder. Hij ziet geen aanleiding om zijn conclusies te herzien. Hij wijst erop dat het in het geval van eiser heel belangrijk is om mee te nemen in de (deskundige) weging van de psychopathologie dat een subjectief ervaren klacht, niet gelijk staat aan het lijden aan een stoornis en ook niet gelijk staat aan het hebben van functionele beperkingen in relatie tot het verrichten van arbeid. Het is aan de ingeschakelde deskundige om daar na zorgvuldige weging van alle aspecten van de verkregen informatie zijn oordeel over te geven en tot de conclusie te komen of er sprake is van ziekte en of die ziekte leidt tot functionele beperkingen. De deskundige heeft geen beperking gesteld in de rubrieken handelingen en houdingen omdat het hierbij gaat om beperkingen op basis van een somatische aandoening die vallen buiten zijn expertise.
8. Ter zitting van 27 januari 2022 is naar voren gekomen dat het volledige rapport van Arq van 24 oktober 2020, waarnaar eiser eerder in de procedure verwees, niet in het dossier van de rechtbank zit. De deskundige heeft hiervan daarom geen kennis kunnen nemen. Eiser is in de gelegenheid gesteld om dit volledige rapport alsnog over te leggen, hetgeen hij heeft gedaan. Ook heeft eiser nadere medische informatie overgelegd van Parnassia van 10 januari 2022.
9. Uit de reactie hierop van de deskundige volgt dat hij in deze stukken geen aanleiding ziet om zijn conclusie te herzien. De volledige informatie van Arq is inhoudelijk niet anders dan de informatie van Arq die hij reeds tot zijn beschikking had. Ook de nieuwe informatie van Parnassia wijzigt het standpunt van de deskundige niet omdat hij, anders dan de behandelaar van Parnassia, bij eiser tijdens het onderzoek geen psychotisch toestandsbeeld heeft waargenomen.
10. Verweerder heeft hierop niet meer inhoudelijk gereageerd.
11. Eiser is het onverminderd niet eens met de conclusie van de deskundige. Hij vindt
- kort samengevat – dat de deskundige, gelet op de hooggespecialiseerde expertise van Arq, onvoldoende waarde hecht aan het rapport van Arq. Eiser wijst in dit verband naar de uitgebreide anamnese die in dit volledige rapport staat vermeld. Deze anamnese werd verricht door een psychiater en niet zoals in het geval van het deskundigenonderzoek, gedeeltelijk door een GZ-psycholoog. Tevens wijst eiser erop dat de Albanese tolk die betrokken was bij het onderzoek van de deskundige een ander dialect beheerste dan eiser. Hierdoor kon hij niet alle antwoorden en woorden vertalen. Daarvan was uitdrukkelijk geen sprake bij de Servo Kroatische tolk van Arq.
Ook heeft eiser uiteengezet waarom hij vindt dat de deskundige onvoldoende waarde heeft gehecht aan de medische informatie van Parnassia. Net zoals het rapport van Arq geeft deze informatie blijk van klachten en symptomen die het sociaal en persoonlijk functioneren van eiser in (zeer) forse mate beperken.
Oordeel van de rechtbank.
12. De vraag die in deze zaak centraal staat is of verweerder in de FML van
19 november 2018 de psychische beperkingen van eiser met het oog op het verrichten van arbeid op de datum in geding juist heeft vastgesteld.
13. Volgens vaste rechtspraak [1] dient het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke deskundige te worden gevolgd, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven van dat oordeel af te wijken. Het is namelijk bij uitstek de taak van de deskundige om bij verschil van inzicht tussen partijen over de medische beperkingen een beslissend advies te geven.
14.1
De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. De deskundige heeft eiser onderzocht en heeft uiteindelijk alle in het dossier aanwezige medische informatie bij zijn oordeel betrokken, waaronder het volledige rapport van Arq. Het rapport van de deskundige, gelezen in samenhang met de nadere toelichting die hij heeft gegeven in de aanvullende rapporten van 11 november 2021 en van 23 maart 2021, geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de deskundige bij de uitgebreide anamnese die in het rapport staat omschreven (een algemeen psychiatrische anamnese, de omschrijving van de huidige klachten, de klachten op de datum in geding (26 april 2019), de huidige behandeling, de psychiatrische voorgeschiedenis, een psychiatrische familieanamnese, een sociaal biografische anamnese en een werkanamnese) belangrijke punten heeft gemist. Ook heeft de deskundige uiteengezet dat er - al met al - onvoldoende trauma gerelateerde klachten worden genoemd om te kunnen spreken van PTSS. Duidelijk blijkt uit zijn rapport dat eiser weliswaar psychische klachten heeft, maar dat de lichamelijke (pijn)klachten bij hem op de voorgrond staan. De deskundige heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk, consistent en gemotiveerd de problematiek van eiser en de daaruit voortvloeiende beperkingen beschreven.
14.2
Aan het (volledige) rapport van Arq van 24 oktober 2002 en de medische informatie van Parnassia van 10 januari 2022 kent de rechtbank niet die waarde toe die eiser hieraan toegekend wenst te zien omdat de hierin verwoorde medische informatie geen betrekking heeft op de gezondheidssituatie van eiser per de datum in geding (26 april 2019). Ook heeft de deskundige afdoende onderbouwd waarom deze informatie niet leidt tot herziening van zijn conclusies.
14.3
Nu de verzekeringsarts b&b de FML heeft aangepast overeenkomstig het advies van de deskundige, zal de rechtbank de verzekeringsarts b&b volgen in zijn medische conclusies over de belastbaarheid van eiser.
15. Naar aanleiding van de in beroep gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige b&b op 30 september 2021 een rapport opgesteld. De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat eiser de eerder geduide functies chauffeur heftruck, intern transport en kelner, serveerster niet meer kan verrichten omdat zijn belastbaarheid in deze functies wordt overschreven. De functies medewerker tuinbouw (SBC-code 242030), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en medewerker intern transport (SBC-code 111220) zijn nog wel geschikt voor hem. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport voldoende gemotiveerd waarom de geduide functies passend zijn. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies niet geschikt voor eiser zouden zijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiser.
16. Verweerder is er daarom terecht van uitgegaan dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat eiser per 26 april 2019 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
17. Aangezien verweerder naar aanleiding van het rapport van de deskundige de FML in beroep heeft aangepast, is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. Het beroep is dan ook gegrond. Nu eiser ongewijzigd meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij zich ziekmeldde, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1,5 voor het twee keer verschijnen op de zitting en 0,5 punt voor het 1 keer geven van een schriftelijke zienswijze na het verslag van het deskundigenonderzoek, waarbij 1 punt wordt gewaardeerd op € 759,-).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van S.J.W. Stort, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 3 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3822).