In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Somalische statushouder, zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 23 december 2021 besloten dat de asielaanvraag niet-ontvankelijk was omdat de Italiaanse autoriteiten eiser internationale bescherming hadden verleend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij niet zeker was van zijn bescherming in Italië, aangezien zijn verblijfsvergunning daar in 2012 was verlopen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten op 6 oktober 2021 hebben ingestemd met het verzoek om eiser opnieuw toegang te verlenen tot Italië. De rechtbank oordeelde dat het enkele verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet betekent dat eiser geen verblijfsrecht meer heeft in Italië. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de situatie voor statushouders in Italië zodanig slecht is dat hij niet kan terugkeren. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn asielaanvraag inhoudelijk zou worden behandeld, en concludeerde dat de communicatie van verweerder niet zodanig was dat eiser daar rechten aan kon ontlenen.
De rechtbank oordeelde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.