ECLI:NL:RBDHA:2022:925
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsaanvraag op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die bijstand aanvroeg naar de norm voor een alleenstaande ouder op grond van de Participatiewet. De aanvraag was eerder afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, omdat verweerder meende dat verzoekster en haar echtgenoot, die geregistreerd stond als woonachtig in België, niet duurzaam gescheiden leefden. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij in een acute financiële noodsituatie verkeerde.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 12 januari 2022, waarbij verzoekster en haar gemachtigde aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat verzoekster niet had aangetoond dat zij en haar echtgenoot duurzaam gescheiden leefden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de controle van de woning op aanwijzingen van de aanwezigheid van de echtgenoot relevant was voor de beoordeling van het recht op bijstand. Verzoekster had niet voldaan aan haar inlichtingenplicht, omdat zij geen toegang had verleend tot de schuur bij haar woning, waar mogelijk bewijs van de woonsituatie van haar echtgenoot kon worden gevonden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat verweerder bevoegd was om de aanvraag voor bijstand af te wijzen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.