ECLI:NL:RBDHA:2022:9241

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
C/09/631747 / FA RK 22-4281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en weigeringsgronden voor teruggeleiding van minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], naar Italië. De vader, wonende in Italië, had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de kinderen, die zonder zijn toestemming naar Nederland waren gebracht door de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Italië hadden en dat de vader geen toestemming had gegeven voor deze overbrenging. Dit werd aangemerkt als ongeoorloofde overbrenging in de zin van het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

De rechtbank heeft vervolgens de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigd en overwogen dat er minder dan één jaar was verstreken sinds de overbrenging, wat in beginsel leidt tot de verplichting tot terugkeer. Echter, de moeder heeft gewezen op weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. Zij heeft ernstige bezwaren geuit tegen terugkeer naar Italië, wat de rechtbank heeft erkend als een weigeringsgrond. Voor [minderjarige 2], die jonger is, heeft de rechtbank vastgesteld dat zij zich de situatie in Italië niet goed kan herinneren, maar dat teruggeleiding haar in een ondragelijke toestand zou brengen, gezien de scheiding van haar moeder en zus.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding van beide minderjarigen afgewezen, waarbij de moeder niet in de kosten van de procedure werd veroordeeld. De rechtbank heeft ook de benoeming van de bijzondere curator bevestigd en aangegeven dat deze zijn werkzaamheden zal voortzetten in het belang van de kinderen. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG

Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-4281
Zaaknummer: C/09/631747
Datum beschikking: 23 augustus 2022

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 5 juli 2022 ingekomen verzoek van:

[Y]

de vader,
wonende te Italië,
advocaat: mr. W.E. Povel te [woonplaats X en mj'n] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[X] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats X en mj'n] ,
advocaat: mr. Y.M. Schrevelius te [woonplaats X en mj'n] .
Als informant wordt aangemerkt:
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te [woonplaats X en mj'n] ,
voorlopig voogdes over de na te noemen minderjarige kinderen.

Procedure

Bij mondelinge uitspraak van deze rechtbank van 21 juli 2022, schriftelijk vastgelegd op 25 juli 2022, is Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 2] , Italië, en
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] , Italië.
Vervolgens is bij beschikking van deze rechtbank van 25 juli 2022 drs. [naam bijzondere curator] tot bijzondere curator benoemd over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Iedere verdere beslissing is aangehouden en de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het verslag van de bijzondere curator van 4 augustus 2022;
  • het verweerschrift, ingediend op 9 augustus 2022;
  • het F9-formulier van de moeder met producties 1 tot en met 5, ingediend op 11 augustus 2022;
  • het F9-formulier van de vader met de akte tot wijziging van het verzoek, ingediend op 10 augustus 2022;
  • de brief van de vader met aanvullende producties, ingekomen op 10 augustus 2022.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 12 augustus 2022 door middel van een beeldverbinding – in aanwezigheid van de bijzondere curator die tevens waar nodig optrad als tolk – in raadkamer gehoord.
Op 12 augustus 2022 is de behandeling op de zitting van de meervoudige kamer voortgezet.
Hierbij zijn digitaal verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, de moeder, bijgestaan door haar advocaat en een tolk, [naam tolk] namens de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad), [medewerker RvdK] , namens het Leger des Heils en de bijzondere curator.

Verzoek en verweer

De vader heeft – na wijziging – verzocht:
de onmiddellijke terugkeer naar Italië, meer in het bijzonder de teruggeleiding te bevelen van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , althans de terugkeer te bevelen op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, waarbij de rechtbank zal bepalen dat de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar de vader in Italië, meer in het bijzonder naar de gewone verblijfplaats van de minderjarigen aan [adres] te [woonplaats Y] (Italië), en daarbij de moeder te veroordelen alsdan de geldige paspoorten van de minderjarigen af te geven aan de vader, dan wel
(subsidiair) te bepalen op welke datum de moeder de minderjarigen met de benodigde reisdocumenten aan de vader zal afgeven, zodat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Italië, met veroordeling van de moeder om de vader de door hem gemaakte (extra) reiskosten in verband met de overbrenging te vergoeden;
indien de moeder niet meewerkt aan het primair dan wel subsidiair verzochte:
te bepalen dat de minderjarigen met behulp van de sterke arm in Nederland op Schiphol zullen worden afgegeven aan de vader op een door de rechtbank te bepalen datum, en daarbij de moeder te veroordelen alsdan de geldige paspoorten van de minderjarigen af te geven aan de vader, zodat de vader de minderjarigen zelf mee terug kan nemen naar Italië, met veroordeling van de moeder om de vader de door hem gemaakte (extra) reiskosten in verband met de overbrenging te vergoeden;
de moeder de kosten als bedoeld in artikel 13 lid 5 Uitvoeringswet aan de vader zal betalen, zoals nader door hem gespecificeerd bij brief van 9 augustus 2022, tot op heden begroot op € 12.870,- alsmede de in verband met deze procedure nog te maken kosten, waaronder begrepen de advocaatkosten, kosten van de tolk en overige verschotten, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken
.

Beoordeling

Rechtsmacht
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Italië zijn partij bij het Verdrag.
De Nederlandse rechter heeft rechtsmacht om kennis te nemen van het onderhavige teruggeleidingsverzoek, gelet op de werkelijke verblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onmiddellijk voor hun overbrenging naar Nederland hun gewone verblijfplaats in Italië hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de overbrenging, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de overbrenging niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader de moeder geen toestemming heeft gegeven voor de overbrenging naar Nederland en dat de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Italiaans recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de overbrenging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van lid 2 van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
De rechtbank overweegt dat de vader, de moeder, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op 5 juni 2021 met vakantie zijn gegaan vanuit Italië naar de Dominicaanse Republiek. Bij afloop van deze vakantie is de vader teruggekeerd naar Italië en is de moeder met de minderjarigen in de Dominicaanse Republiek achtergebleven. Vervolgens is zij in september 2021 naar Nederland vertrokken met de minderjarigen.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de aankomst van de minderjarigen in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van hen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgronden: artikel 13 lid 1 sub b en 13 lid 2 van het Verdrag
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat voor [minderjarige 1] de weigeringsgrond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag moet worden aangenomen. Mede als gevolg daarvan zal de rechtbank voor [minderjarige 2] de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag aannemen.
De rechtbank komt daartoe op grond van het hiernavolgende.
[minderjarige 1]
De rechtbank stelt vast dat [minderjarige 1] een leeftijd – ruim 11 jaar – en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met haar mening rekening wordt gehouden. De rechtbank constateert aan de hand van het verslag van de bijzondere curator en haar toelichting ter zitting, de toelichting van de Raad en de inhoud van het gesprek dat de rechtbank zelf met [minderjarige 1] heeft gevoerd, dat [minderjarige 1] zich in een ontwikkelingsfase bevindt waarin zij al heel onafhankelijk een eigen mening vormt. Zij geeft er blijk van dat zij de gevolgen van een verblijf in Italië of Nederland goed kan overzien. [minderjarige 1] heeft zowel bij de bijzondere curator als in het gesprek met de rechtbank duidelijk gemaakt dat zij ernstige bezwaren heeft tegen terugkeer naar Italië. Bij de beoordeling van deze bezwaren stelt de rechtbank voorop dat verzet als bedoeld in artikel 13, lid 2 van het Verdrag meer inhoudt dan de enkele wens ergens niet meer te willen wonen en in het huidige land te willen blijven.
De rechtbank constateert dat [minderjarige 1] goed heeft kunnen uitleggen waarom zij niet meer terug wil naar Italië. Zij heeft verteld dat zij daar geen fijne vrienden had en gepest werd op school, omdat zij een donkere huidskleur heeft. Thuis ging het ook niet goed, omdat er veel ruzie was tussen haar ouders. [minderjarige 1] ervaarde veel stress. In Nederland is dat allemaal voorbij. Ze vindt het leven fijn in [woonplaats X en mj'n] . Zij gaat naar school en vindt het daar erg leuk. Ze spreekt al Nederlands, heeft vrienden, doet veel leuke dingen en kan het goed vinden met de partner van haar moeder, de heer [partner X] , die zij al vele jaren kent. Zij heeft ook aangegeven dat zij erg verdrietig zou worden als zij terug zou moeten naar Italië. Ze wil die stress niet meer. [minderjarige 1] raakte zichtbaar geëmotioneerd toen het gesprek met de rechtbank kwam op de mogelijkheid dat zij terug zou moeten.
Tegelijkertijd heeft [minderjarige 1] ook verteld dat zij haar vader en familie in Italië mist en dat zij dat erg moeilijk vindt. Zij hoopt dat zij naar Nederland zullen komen voor vakanties, zodat zij hen hier kan ontmoeten. Onlangs was haar vader in Nederland. Zij heeft hem toen drie dagen achter elkaar gezien. Ze hoopt dat dat vaker gebeurt. Verder belt zij hem bijna iedere dag.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat de weerstand tegen terugkeer naar Italië op actieve wijze is beïnvloed door de moeder. De bijzondere curator heeft in haar verslag beschreven dat [minderjarige 1] zich vrij lijkt te kunnen uiten en dat zij niet de indruk heeft dat zij enige druk vanuit de moeder heeft om iets wel of niet te zeggen. Dit is in lijn met wat de rechtbank zelf heeft kunnen constateren tijdens het gesprek met [minderjarige 1] . Zoals de bijzondere curator ter zitting heeft toegelicht, is het onvermijdelijk dat een kind dat langere tijd bij één ouder is, het die kant van het scheidingsverhaal meer kent en de andere ouder meer op afstand komt te staan. Dat is echter van een andere aard en orde dan de situatie waarin sprake is van actieve beïnvloeding op zodanige wijze dat de mening en de wensen van het kind niet authentiek meer zouden zijn. De rechtbank heeft geen aanwijzingen dat dit laatste zich zou voordoen. Evenmin blijkt uit uitlatingen van [minderjarige 1] dat sprake zou zijn van een loyaliteitsconflict, als gevolg waarvan zij zich gedwongen zou voelen te kiezen voor de moeder in Nederland of de vader in Italië en verzet om die reden niet zou kunnen worden aangenomen. Uit de wijze waarop [minderjarige 1] over haar beide ouders spreekt, valt op te maken dat zij graag met beiden een goede band onderhoudt. Dat zij niet wil terugkeren naar Italië staat daar naar het oordeel van de rechtbank los van.
Gelet op het voorgaande neemt de rechtbank verzet aan als weigeringsgrond tegen de terugkeer van [minderjarige 1] naar Italië.
[minderjarige 2]
Voor [minderjarige 2] is de situatie anders. Gelet op haar jonge leeftijd – [minderjarige 2] is bijna 8 jaar –, de bevindingen van de bijzondere curator en de inhoud van het gesprek dat de rechtbank met haar heeft gevoerd, neemt de rechtbank voor haar geen verzet aan. [minderjarige 2] kan zich niet veel van Italië herinneren en overziet geenszins de gevolgen van een verblijf in Italië dan wel in Nederland. Dat betekent dat de rechtbank in die zin met de door [minderjarige 2] geuite wens om in Nederland te blijven geen rekening kan worden gehouden.
Door het aannemen van verzet bij [minderjarige 1] ontstaat echter een situatie waarin [minderjarige 2] alleen zou moeten terugkeren naar Italië. De moeder heeft onbetwist gesteld dat de heer [partner X] de biologische vader van [minderjarige 2] is. Teruggeleiding van [minderjarige 2] zou voor haar betekenen dat zij wordt gescheiden van haar moeder, haar zus en haar biologische vader. Dit leidt tot een ernstig risico op het ontstaan van een ondragelijke toestand voor [minderjarige 2] .
Gelet hierop is sprake van een weigeringsgrond tegen de terugkeer van [minderjarige 2] naar Italië.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afwijzen. De overige verweren van de moeder behoeven gelet hierop geen verdere bespreking meer.
De rechtbank overweegt ten overvloede nog dat zij het de moeder kwalijk neemt dat zij de vader niet heeft ingelicht over haar vertrek met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar Nederland. Zij heeft de kinderen hiermee abrupt van de vader gescheiden, hen hierdoor in een onzekere situatie gebracht en het contact met de vader langere tijd onmogelijk gemaakt.
Voorlopige voogdij
Moeder heeft bij verweerschrift zelfstandig verzocht om opheffing van de voorlopige voogdij die de rechtbank eerder heeft toegewezen aan het Leger des Heils. De rechtbank oordeelt dat de moeder geen belang heeft bij een beslissing op dit verzoek, omdat de voorlopige voogdij haar kracht van rechtswege verliest wanneer het verzoek om teruggeleiding wordt afgewezen (artikel 13 Uitvoeringswet, vierde lid, tweede volzin).
Kosten
Nu de rechtbank het verzoek tot teruggeleiding afwijst, bestaat er geen aanleiding om de moeder in de kosten van de teruggeleiding en/of proceskosten te veroordelen. De rechtbank zal dit verzoek van de vader dan ook afwijzen. De proceskosten zal de rechtbank gelet op de familierechtelijke aard van de procedure compenseren als hierna vermeld.
Bijzondere curator
De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat de bijzondere curator de uitspraak van de rechtbank met hen bespreekt. De rechtbank merkt ten overvloede op dat de benoeming van de bijzondere curator, voor zover er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing, doorloopt tijdens de appelprocedure. Indien er geen hoger beroep wordt ingesteld dan beschouwt de rechtbank de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure één maand na datum van deze beschikking als beëindigd.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot teruggeleiding van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats 2] , Italië;
  • [minderjarige 2] geboren op [geboortedatum 2] 2014 te [geboorteplaats 2] , Italië;
naar Italië;
beschouwt – voor zover er geen hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing – de werkzaamheden van de bijzondere curator voor deze procedure met ingang van 23 september 2022 als beëindigd;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.M. Boone, J.T.W. van Ravenstein en S.J. Huizenga, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I.B. van Angeren als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 23 augustus 2022.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.