ECLI:NL:RBDHA:2022:9230

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/6584
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsdocument op basis van afgeleid verblijfsrecht en artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Burundese man, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had verzocht om afgifte van een document dat zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan bevestigde, maar zijn aanvraag werd afgewezen. De rechtbank behandelde het beroep van eiser, die stelde dat hij zorg- en opvoedingstaken voor zijn minderjarige dochter, die in Nederland woont, verrichtte. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitvoerde, en dat de afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn dochter niet zodanig was dat de dochter gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten als aan eiser geen verblijfsrecht werd verleend. Eiser deed ook een beroep op artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank oordeelde dat dit beroep niet kon leiden tot de afgifte van het gevraagde document. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/6584

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering van de afgifte van een document waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 24 maart 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook waren aanwezig [naam 2] , echtgenote van eiser, en [naam 3] , dochter van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1989 en bezit de Burundese nationaliteit. Op 20 november 2020 heeft hij verzocht om afgifte van een document zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw [1] waaruit zijn rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiser heeft aan deze aanvraag ten grondslag gelegd dat hij een afgeleid Unierechtelijk verblijfsrecht heeft, zoals bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez. [2] Met de aanvraag beoogt eiser verblijf bij zijn minderjarige dochter, [naam 3] (referente), die geboren is op [geboortedatum] 2019 te Dordrecht.
1.2
Bij besluit van 9 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat eiser in Burundi woont en verblijft en niet is aangetoond dat hij de vader is van referente.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft het primaire besluit en stelt zich verder op het standpunt dat eiser niet de daadwerkelijke zorg heeft over referente. Tot slot stelt verweerder zich op het standpunt dat in dergelijke procedures niet getoetst wordt aan artikel 8 van het EVRM. [3] Daarvoor is een andere procedure beschikbaar.
2. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
Toetsingskader
3.1
Uit het arrest Chavez-Vilchez vloeit voort dat een ouder die onderdaan is van een derde land een van zijn minderjarig kind, dat EU-burger is, afgeleid verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU heeft, indien weigering van een verblijfsrecht aan die ouder tot gevolg heeft dat het kind gedwongen zal zijn die ouder te volgen naar een derde land en daarmee het grondgebied van de EU te verlaten. Uit de rechtsoverwegingen 75 tot en met 78 van het arrest volgt dat de vreemdeling die meent een dergelijk afgeleid verblijfsrecht te hebben, gegevens moet overleggen waaruit blijkt dat hij dit verblijfsrecht heeft. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van deze overgelegde gegevens te onderzoeken of er een zodanige afhankelijkheidsrelatie tussen de vreemdeling en zijn kind bestaat dat bij een weigering om aan de vreemdeling een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Unie in zijn geheel te verlaten.
3.2
Verweerder heeft naar aanleiding van het arrest Chavez-Vilchez beleid opgesteld. Dit beleid is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vc [4] en luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Een vreemdeling heeft rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 onder e, van de Vw als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
(…)
(…)
de vreemdeling verricht al dan niet gezamenlijk met de andere ouder daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind; en
tussen de vreemdeling en het kind bestaat een zodanige afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de EU te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd.
Ad c.
  • De IND verstaat onder zorgtaken ook opvoedingstaken.
  • De IND merkt zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter niet aan als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, tenzij het marginale karakter van de zorg- en/of opvoedingstaken de vreemdeling niet is aan te rekenen. Dit wordt de vreemdeling niet aangerekend als hij/zij kan aantonen dat de andere ouder de omgang met het kind frustreert.
Ad d.
Bij de beoordeling of sprake is van een zodanig afhankelijkheidsverhouding dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Unie te verlaten als aan de vreemdeling een verblijfsrecht wordt geweigerd, betrekt de IND, in het hogere belang van het kind, alle relevante omstandigheden, meer in het bijzonder:
  • de leeftijd van het kind;
  • zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling; en
  • de mate van zijn affectieve relatie zowel met de Nederlandse ouder als met de vreemdeling, evenals het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan als het van deze laatste zou worden gescheiden.
Zorg- en opvoedingstaken (onderdeel c)
4.1
Niet in geschil is dat eiser niet samenwoont met referente en haar slechts van 31 december 2019 tot 30 januari 2020 fysiek heeft gezien. Eiser stelt dat hij, ondanks deze omstandigheid, wel altijd daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken ten behoeve van referente heeft verricht en zulks nog steeds doet. Voor zover verweerder acht dat dit onvoldoende is onderbouwd, lag het op de weg van verweerder om daar nader onderzoek naar te doen nu er een begin van bewijs is geleverd, aldus eiser.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitvoert. Dat eiser meermaals per dag video- en/of telefonisch contact heeft met referente maakt niet dat hij deze taken daadwerkelijk uitvoert. Zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, kan dit slechts worden aangemerkt als zeer marginaal gelet op de zeer jonge leeftijd van referente (inmiddels 3 jaar oud). De stelling dat verweerder nader onderzoek had moeten verricht, wordt niet gevolgd. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het op de weg van eiser ligt om aan te tonen dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken uitvoert, zoals is omschreven in rechtsoverweging 3.1 van deze uitspraak. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat eiser ten tijde van het bestreden besluit niet voldeed aan de voorwaarde onder c als bedoeld in paragraaf B10/2.2. van de Vc.
Afhankelijkheidsrelatie (onderdeel d)
5.1
Eiser voert verder in beroep aan dat er sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat referente gedwongen zal zijn om het grondgebied van de EU [5] te verlaten als hij niet in het bezit wordt gesteld van de gevraagde verblijfsvergunning. Referente heeft vanwege haar jonge leeftijd de fysieke aanwezigheid en affectie van haar vader nodig.
5.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [6] volgt dat als een ouder die onderdaan is van een derde land slechts zorg- en/of opvoedingstaken met een marginaal karakter verricht of alleen omgang heeft met het kind dat Unieburger is, dat kind door weigering van een verblijf aan deze ouder niet het risico loopt feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten. [7]
5.3
Eiser woont en verblijft in Burundi. Referente woont vanaf haar geboorte bij haar moeder die haar overwegend verzorgt, opvoedt en onderhoudt. Niet is gebleken dat de moeder niet (langer) in staat is de zorg voor en de opvoeding van referente alleen te dragen. Gelet hierop en de omstandigheid dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten behoeve van referente zorg- en opvoedingstaken verricht met een meer dan marginaal karakter, is de rechtbank van oordeel dat referente door deze weigering van verblijf aan eiser niet het risico loopt feitelijk te worden gedwongen het grondgebied van de EU te verlaten.
Artikel 8 van het EVRM
6.1
Eiser doet verder een beroep op artikel 8 van het EVRM en stelt zich op het standpunt dat zijn recht op familie-/gezinsleven wordt geschonden nu hem de gevraagde verblijfsvergunning wordt geweigerd.
6.2
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw geen verdere strekking heeft dan dat het bestaan van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd. [8] Een beroep op artikel 8 van het EVRM kan nooit leiden tot afgifte van het gevraagde document. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep hierop niet slaagt. Als eiser zijn aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen. Verweerder heeft hem daar al op gewezen.
Schending hoorplicht
7.1
Tot slot voert eiser aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen.
7.2
Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb [9] van horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat hiervan in dit geval sprake is en verweerder daarom het bezwaar kennelijk ongegrond heeft mogen achten en van het horen van eiser heeft mogen afzien.
Conclusie
8.1
Het beroep is ongegrond.
8.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 6 september 2022 en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.HvJEU 10 mei 2017, ECLI:EU:C:2017:354.
3.Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Europese Unie.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.ABRvS 20 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1235 en 17 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1821.
8.ABRvS 20 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:179.
9.Algemene wet bestuursrecht.