ECLI:NL:RBDHA:2022:9184
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning onder de beperking 'studie' - beroep ongegrond - voorlopige voorziening niet-ontvankelijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunning van een eiser van Bengaalse nationaliteit, die onder de beperking 'studie' was verleend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 11 maart 2021 besloten de verblijfsvergunning van eiser in te trekken, omdat hij zich per 31 augustus 2020 had afgemeld bij zijn onderwijsinstelling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. De rechtbank heeft op 9 augustus 2022 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank overweegt dat de intrekking van de verblijfsvergunning rechtmatig is, omdat eiser niet meer voldeed aan de voorwaarden van zijn verblijfsvergunning. De rechtbank stelt vast dat de onderwijsinstelling heeft gemeld dat eiser is afgemeld voor zijn studie, en dat de staatssecretaris niet verplicht was om de verblijfsvergunning niet in te trekken, ondanks de studievertraging die eiser heeft ervaren door de coronapandemie. Eiser heeft geen bewijs overgelegd dat de onderwijsinstelling de studievertraging als verschoonbaar heeft beoordeeld.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning op goede gronden heeft ingetrokken en dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, omdat er inmiddels uitspraak is gedaan in het beroep. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.