ECLI:NL:RBDHA:2022:9178

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/2827
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek inzake openbaarmaking van een Koninklijk Besluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2022, wordt het beroep van eiser, dr. [eiser], tegen de afwijzing van zijn Wob-verzoek door de minister van Defensie beoordeeld. Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van het originele Koninklijk Besluit met de handtekening van de Koning, dat volgens hem niet door verweerder is verstrekt. De rechtbank behandelt de afwijzing van het Wob-verzoek, dat aanvankelijk op 28 september 2020 werd afgewezen en later op 24 februari 2021 werd herroepen met een aanvullend document. Eiser stelt dat verweerder het verzoek te beperkt heeft opgevat en dat het originele document openbaar moet worden gemaakt.

De rechtbank overweegt dat de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) betrekking heeft op documenten die bij een bestuursorgaan berusten. Verweerder heeft verklaard dat het originele Koninklijk Besluit niet in zijn bezit is en dat alle relevante documenten aan eiser zijn verstrekt. De rechtbank concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de door verweerder weergegeven procedure en dat het originele document niet beschikbaar is voor openbaarmaking. Eiser heeft geen concrete aanwijzingen gegeven dat het document wel in het bezit van verweerder is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierechten of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2827

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2022 in de zaak tussen

dr. [eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. M. Frishert en mr. K.M.A. Snijders).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (de Wob).
Verweerder heeft het Wob-verzoek met het besluit van 28 september 2020 afgewezen (het primaire besluit).
Met het besluit van 24 februari 2021 heeft verweerder het primaire besluit herroepen en een aanvullend document aan eiser bekendgemaakt (het bestreden besluit).
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 in op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van verweerder deelgenomen. De gemachtigden van verweerder hebben dit gedaan via een beeldverbinding.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft als reservist bij Defensie gewerkt en is op 19 juni 2019 eervol ontslagen.
Dit ontslag is per Koninklijk Besluit van 18 juli 2019 bekrachtigd. Op 24 juli 2020 heeft eiser een Wob-verzoek ingediend en verzocht om alle interne communicatie, e-mails, uitnodigingen voor bijeenkomsten en vergaderverslagen in verband met het Koninklijk Besluit van 18 juli 2019. Eiser wenst inzicht te krijgen in het proces rondom de totstandkoming van dit Koninklijk Besluit.
2. Verweerder heeft verschillende documenten die vallen onder de reikwijdte van het Wob-verzoek openbaargemaakt.
3. Volgens eiser heeft verweerder het Wob-verzoek te beperkt opgevat en moet het originele Koninklijk Besluit met de handtekening van de Koning ook openbaar worden gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank overweegt dat de Wob gaat over de vraag of bestaande documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, die bij een bestuursorgaan berusten of behoren te berusten, openbaar moeten worden gemaakt. Zoals de hoogste bestuursrechter heeft overwogen, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. [1]
5. Verweerder heeft onderzocht of het Koninklijk Besluit met de handtekening van de Koning onder hem berust. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat alle documenten die onder hem berusten aan eiser zijn verstrekt. In eerste instantie is aan eiser een Koninklijk Besluit verstrekt waarin meerdere mensen voor ontslag zijn voorgedragen. Dit document is ondertekend door verweerder en door het hoofd van het Bureau Secretaris-Generaal die daarmee instaat voor de ondertekening door de Koning van het origineel. Vervolgens heeft eiser een zogenaamd extract van het Koninklijk Besluit ontvangen waarin hij eervol wordt ontslagen. Dit document is door personeelszaken opgemaakt en enkel naar eiser verzonden. Verweerder heeft de documenten conform het origineel van het Koninklijk Besluit afgegeven, dit betekent dat het een afschrift is van het origineel en dat de handtekening van zowel verweerder als de Koning ontbreekt. Volgens verweerder is deze gang van zaken gebruikelijk en wordt het originele Koninklijk Besluit na contrasignering door verweerder teruggestuurd naar het Kabinet van de Koning. Het Kabinet van de Koning houdt het archief van de originele stukken.
6. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de door verweerder weergegeven procedure. Dit betekent dat aannemelijk is dat het originele Koninklijk Besluit met daarop de handtekening van de Koning niet in bezit is van verweerder. Verweerder heeft dan ook terecht gesteld dat hij niet in staat is om dit document (deels) openbaar te maken. Op verweerder rust ook geen plicht om het Wob-verzoek aan het Kabinet van de Koning door te zenden, omdat deze instantie niet is aan te merken als een bestuursorgaan. [2] Eiser heeft in dit verband verder gesteld dat geen rechtsgrond bestaat voor deze procedure en dat deze op gespannen voet staat met grondwettelijke vereisten. De rechtbank ziet in deze stelling, wat daar verder van zij, geen aanleiding voor een ander oordeel. In het kader van deze procedure kan slechts beoordeeld worden of aannemelijk is dat verweerder over bepaalde stukken beschikt en niet of de wijze waarop een Koninklijk Besluit tot stand komt en wordt ondertekend in overeenstemming is met de Grondwet.
7. Eiser heeft, ook ter zitting bij de rechtbank, geen concrete punten aangedragen waaruit blijkt dat het originele Koninklijk Besluit in weerwil van de weergegeven procedure in bezit van verweerder is. Het is aan eiser om het document desgewenst en zo mogelijk bij het Kabinet van de Koning op te vragen of te gaan inzien.
8. Ten slotte is het bestreden besluit voor zover het ziet op overige documenten die samenhangen met de totstandkoming van het Koninklijk Besluit in beroep niet concreet bestreden, anders dan met de stelling dat het ongeloofwaardig is dat sinds het indienen van het Wob-verzoek daaraan geen interne e-mail zou zijn gewijd. De rechtbank overweegt hierover dat stukken die dateren van na het Wob-verzoek niet onder de reikwijdte daarvan vallen.
9. Eiser heeft na het sluiten van het onderzoek aanvullende stukken naar de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft daarvan kennis genomen en komt tot het oordeel dat deze stukken niet leiden tot een andere uitkomst in deze zaak.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2624.
2.Uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BA6497.