ECLI:NL:RBDHA:2022:9151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
09/837005-18, 09/837147-18 en 09/837502-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting, bedreiging en mishandeling met dwang in een huiselijke context

Op 13 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting, bedreiging, mishandeling en diefstal. De rechtbank heeft de verdachte in drie verschillende zaken veroordeeld, met parketnummers 09/837005-18, 09/837147-18 en 09/837502-19. De zaak omvatte onder andere de verkrachting van twee vrouwen, waarbij de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaringen van de slachtoffers, wat leidde tot vrijspraak voor deze feiten. Echter, de verdachte werd wel schuldig bevonden aan andere feiten, waaronder bedreiging met de dood en mishandeling van zijn ex-vriendin. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis, en legde een gevangenisstraf van 30 maanden op. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor zijn daden en dat zijn gedrag ernstige gevolgen had voor de slachtoffers, die psychische schade hadden opgelopen. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/837005-18, 09/837147-18 en 09/837502-19 (ttz.gev)
Datum uitspraak: 13 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte 1],
geboren op [geboortedag] 1997 te ’s- [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 11 september 2018, 3 december 2020, 8 februari 2021, 20 april 2021 (alle pro forma) en 30 augustus 2022 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. K. van Diemen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.C. Swier naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de, hierna te noemen dagvaardingen I (09/837005-18), II (09/837147-18) en III (09/837502-19). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/837005-18) onder 3 ten laste gelegde feit de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de politie en het Openbaar Ministerie er alles aan gedaan zouden hebben om ontlastende filmpjes van de IPhone 4 van de verdachte uit het dossier te houden. Als gevolg hiervan zou de verdediging, ondanks verzoeken daartoe, niet in de gelegenheid zijn gesteld om aangeefster [aangever 1] naar aanleiding van de bedoelde filmpjes te horen. De stelling van de verdediging is dat op de filmpjes niet te horen is dat aangeefster zegt pijn te hebben, noch dat te zien is dat zij probeert uit een bepaalde positie te komen, terwijl zij dit in haar aangifte van het bedoelde incident wel zou hebben verklaard. Ook heeft de officier van justitie getracht te voorkomen dat getuige [getuige 1] een ontlastende verklaring zou afleggen. De verdediging heeft voorts betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/837147-18) onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat geen redelijk handelend officier van justitie een dergelijk vijf jaar oud feit zou vervolgen tegen de wens van aangeefster in.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/837005-18) onder 3 ten laste gelegde feit geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim en voor zover sprake zou zijn van een vormverzuim is dit hersteld, waardoor dat verweer dient te worden verworpen. De bewuste filmpjes zijn uiteindelijk door de verdediging gezien. Van ontlastende filmpjes is geen sprake. Onbekend was wie de andere man op de filmpjes was, na verstrekking van zijn naam- en gegevens is getuige [getuige 1] door de verdediging gehoord. Van nalatigheid of misleiding van de zijde van het openbaar ministerie is geen sprake. De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vervolging van de verdachte van het bij dagvaarding II (09/837147-18) onder 3 ten laste gelegde niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie . Het op een later moment intrekken van de aangifte door de zus van verdachte vormt geen reden de dagvaarding voor wat betreft dit feit in te trekken, temeer nu dergelijk intrekken veelvuldig voorkomt in huiselijk geweld zaken. Bovendien is de verdachte in 2018 gedagvaard en ook op de eerste regiezitting is dit feit aan de orde geweest zodat intrekking door de officier van justitie ook niet meer aan de orde is.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 3 tenlastegelegde
Juridisch kader
Ingevolge artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) kan de rechter enkel rechtsgevolgen verbinden aan bij het voorbereidend onderzoek begane vormverzuimen die niet meer kunnen worden hersteld. Daarin ligt besloten dat artikel 359a Sv toepassing mist ingeval geen sprake is van een vormverzuim, of het vormverzuim is hersteld of kan worden hersteld. Niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging komt als in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking, namelijk alleen als het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ten aanzien van de filmpjes
De rechtbank stelt ten aanzien van de gang van zaken in het voorbereidend onderzoek met betrekking tot de bedoelde filmpjes het volgende vast. Tijdens zijn aanhouding op 29 april 2016 is de IPhone 4 van de verdachte in beslag genomen. In het proces-verbaal van bevindingen van 24 september 2018 staat dat op die IPhone 4 filmpjes en foto’s zijn aangetroffen waarop te zien is dat de verdachte seks heeft met een vrouw, dat er niet te zien is wie deze vrouw is, en dat dezelfde foto dan wel film is aangetroffen waar aangeefster [aangever 1] over spreekt in haar aangifte. Op 24 juni 2019 is aangeefster [aangever 1] – in het bijzijn van de verdediging – als getuige gehoord bij de rechter-commissaris. Op 14 december 2020 is een tweede proces-verbaal opgesteld waarin de inhoud van de aangetroffen filmpjes nader is beschreven. Op 22 januari 2021 is de verdediging vervolgens in de gelegenheid gesteld om de filmpjes te bekijken. Naar aanleiding van het bekijken van deze filmpjes heeft de verdediging de rechter-commissaris verzocht om de aangeefster voor een tweede keer als getuige te laten horen. De rechter-commissaris heeft dit verzoek op 31 mei 2022, als niet noodzakelijk, afgewezen.
De rechtbank constateert op grond van de hiervoor beschreven gang van zaken met betrekking tot de filmpjes dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Aan de verdediging is immers de mogelijkheid geboden de filmpjes te bekijken en van die gelegenheid heeft zij ook gebruik gemaakt. Als het late moment waarop dit is gebeurd al een vormverzuim zou zijn, dan is dit hersteld. Dat de rechter-commissaris belast met de uitvoering van nader onderzoek als bedoeld in artikel 316 Sv het verzoek van de verdediging tot het voor de tweede maal horen van aangeefster heeft afgewezen omdat dit niet noodzakelijk is, valt niet binnen het bereik van artikel 359a Sv en kan dus geen grond vormen voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging.
Ten aanzien van het horen van getuige [getuige 1]
De verdediging heeft na terugverwijzing van de zaak naar de rechter-commissaris op de pro forma zitting op 3 december 2020, op 5 februari 2021 bij de rechter-commissaris als onderzoekswens ingediend het horen van de man die seks zou hebben gehad met aangeefster [aangever 1] , dat zou de man zijn die te zien is op (een aantal van) de filmpjes en dat zou naar zeggen van de verdachte zijn neef zijn. De verdediging beschikte in eerste niet over de identiteits- en adresgegevens van deze man maar heeft deze vervolgens verstrekt. De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 9 maart 2021 het verzoek tot het horen van [getuige 1] toegewezen. De getuige is op 25 oktober 2021 via videoverbinding door de rechter-commissaris gehoord omdat hij in Spanje gedetineerd zat. Het verhoor kon niet worden afgemaakt; dat verhoor is na zijn terugkeer in Nederland voortgezet op 20 mei 2022. Op 25 maart 2022 is getuige [getuige 1] door de politie als verdachte gehoord ten aanzien van dit feit.
De rechtbank constateert op grond van de hiervoor beschreven gang van zaken dat de verdediging de getuige [getuige 1] heeft kunnen horen. Dit kon pas kon gebeuren nadat zijn gegevens door de verdediging bekend zijn gemaakt. De politie beschikte daar immers niet over en heeft hem om die reden ook niet eerder zelf kunnen horen. Dat de officier van justitie pogingen zou hebben ondernomen een verhoor van deze getuige bij de rechter-commissaris te voorkomen of te frustreren is op geen enkele wijze gebleken. Van een vormverzuim is dan ook geen sprake.
De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 3 tenlastegelegde
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 167 lid 1 Sv aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Uit vaste rechtspraak volgt dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde, waaronder begrepen het beginsel van een redelijke en billijke belangenafweging. Dit kan pas aan de orde zijn om de reden dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige zaak geen sprake is van een geval als hiervoor bedoeld. De door de verdediging aangevoerde omstandigheden, te weten dat vervolging tegen de wens van aangeefster in is en dat het een feit van vijf jaar geleden betreft, zijn – naar het oordeel van de rechtbank - onvoldoende om een andere conclusie te rechtvaardigen. De rechtbank merkt daarbij op dat het onderzoek ter terechtzitting op 11 september 2018 – een jaar na de aangifte – een aanvang heeft genomen en dat vanaf dat moment de officier van justitie ook niet langer de mogelijkheid had om van vervolging af te zien.
De rechtbank concludeert dat de beslissing van de officier van justitie de verdachte in deze ten aanzien van dit feit te vervolgen, niet onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt daarom verworpen.

4.De bewijsbeslissing

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten van dagvaarding I, II en III.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I (09/837005-18) onder 1 tot en met 4 en het bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde. De raadsman refereert zich ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/837147-18) onder 1 en 2 ten laste gelegde en bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 3 en 5 aan het oordeel van de rechtbank. Op specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank – voor zover van belang – ingaan bij de bewijsoverwegingen.
4.3.
Vrijspraak
Ten aanzien van dagvaarding I (09/837005-18), feiten 2 en 3
Bewijs in zedenzaken: juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 Sv het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op grond van de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet een onderdeel daarvan. Het is een bewijsminimumregel die strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechtbank verbiedt tot een bewezenverklaring te komen indien de feiten en omstandigheden waarover een aangever verklaart, geheel op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Volgens de Hoge Raad betekent dit in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om zaken waarbij slechts twee personen aanwezig zijn geweest en het daarom niet zelden het woord is van de aangever/aangeefster tegen dat van de verdachte, dat niet vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is dat de verklaring van aangever/aangeefster op onderdelen bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen die verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband. Uit het dossier en uit hetgeen ter zitting is besproken, moet de rechter dan bovendien ook de overtuiging hebben gekregen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
Feit 2 (verkrachting [aangever 2] )
Aangeefster [aangever 2] heeft meerdere verklaringen afgelegd die er in de kern op neerkomen dat de verdachte haar op 27 maart 2016 heeft gedwongen tot het hebben van seks met hem. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op die dag met aangeefster heeft afgesproken en dat hij aangeefster heeft moeten overhalen om seks te hebben, maar dat zij daar uiteindelijk wel mee heeft ingestemd zodat geen sprake was van een verkrachting.
Betrouwbaarheid van de verklaring
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster het volgende. Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over de plaats waar het seksueel contact heeft plaatsgevonden en op welke wijze dit is gebeurd. Ze heeft daarbij concreet de door de verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde daarvan benoemd. De inhoud van haar verklaringen is daarmee concreet en consistent. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn.
Onvoldoende wettig (steun)bewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. In het dossier bevinden zich een tussen de verdachte en aangeefster gevoerd Whatsapp-gesprek (hierna: WA). Aangeefster heeft op 28 maart 2016 een WA-bericht naar de verdachte gestuurd, waarin zij schrijft: “ik snap niet waarom jij mij negeert je hebt me gister half verkracht en je denkt dat nu alles over is. Je bent echt een mariku ik pak je nog wel” De verdachte reageert hierop met de woorden: “Haha wat hoor ik. Naar politie gaan?? Veel succes ik hoef jou niet dus doe je ding”. Naar het oordeel van de rechtbank leveren deze WA- berichten onvoldoende steunbewijs op. De bewoordingen “half verkracht” van aangeefster zijn voor verschillende interpretatie vatbaar en de reactie van de verdachte hierop verduidelijkt niet wat er feitelijk zou zijn gebeurd. Verdachtes reactie sluit het door hem geschetste alternatieve scenario – namelijk dat hij aangeefster wel heeft moeten overhalen tot seks omdat zij in eerste instantie niet wilde, maar dat zij vervolgens met die seks heeft ingestemd, niet uit.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet met schakelbewijs aan het bewijsminimum kan worden gekomen, zoals door de officier van justitie is betoogd. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal dat voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (Vgl. Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118). Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat van een specifiek onderscheidend patroon geen sprake is, zodat het gebruik van schakelbewijs in dit geval niet mogelijk is. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de modus operandi die uit de aangiftes terzake de feiten 1 en 3 zou volgen niet zodanig specifiek is dat alleen op die grond betrokkenheid van verdachte bij alle drie de ten laste gelegde feiten kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat haar oordeel niet betekent dat de verklaring van aangeefster [aangever 2] alsnog onbetrouwbaar is. De rechtbank kan in dit geval enkel constateren dat niet voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum en komt daarmee niet toe aan een verderstrekkend oordeel.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs vrijspreken van de verkrachting van aangeefster [aangever 2] .
Feit 3 (verkrachting [aangever 1] )
Aangeefster [aangever 1] heeft verklaard dat zij in de periode van 1 januari 2017 tot en met 29 april 2016 driemaal zou zijn verkracht door de verdachte. Zij heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens de eerste afspraak heeft gedwongen tot seks, waarbij hij de seksuele handelingen heeft gefilmd. Hierna heeft de verdachte haar gedwongen weer met hem af te spreken en seks met hem te hebben door te dreigen met het openbaar maken van de filmpjes. De tweede keer dat zij hebben afgesproken en seks hebben gehad heeft de verdachte weer gefilmd en de derde keer ook en toen heeft hij ook een foto gemaakt van haar billen waarop hij met pen had geschreven, aldus aangeefster. De verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster in die periode regelmatig seks hebben gehad en dat de seks al die keren op vrijwillige basis is geweest. Hij ontkent dat hij de eerste keer dat zij seks hebben gehad dat heeft gefilmd.
Betrouwbaarheid van de verklaring
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster het volgende. Aangeefster heeft zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris gedetailleerde en op hoofdlijnen consistente verklaringen afgelegd over de plaats waar het seksueel contact heeft plaatsgevonden, hoe vaak dit heeft plaatsgevonden en op welke wijze dit is gebeurd. Ze heeft daarbij concreet de door de verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde daarvan benoemd. De inhoud van haar verklaringen is concreet en consistent. Dat op de telefoon van de verdachte geen filmpje van de eerste keer seks bij de [winkel 1] is aangetroffen, doet daar – naar het oordeel van de rechtbank – niet aan af. Dat het filmpje niet op de telefoon van de verdachte is aangetroffen, sluit immers niet uit dat het filmpje wel is gemaakt dan wel dat aangeefster dacht dat het was gemaakt. Dat op de telefoon van de verdachte wel een filmpje is aangetroffen van twee mensen die seks hebben gehad in de buitenlucht, waarvan de verdachte heeft verklaard dat hij en aangeefster op dat filmpje staan, terwijl aangeefster niet heeft verklaard in de buitenlucht seks met de verdachte te hebben gehad, leidt de rechtbank eveneens niet tot een ander oordeel over de betrouwbaarheid van hetgeen zij heeft verklaard over de drie keren waar zij zelf over heeft verklaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn.
Onvoldoende wettig (steun)bewijs
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verklaring van aangeefster voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen. De filmpjes en foto’s die zijn aangetroffen op de IPhone van de verdachte leveren geen steunbewijs op. Uit de processen-verbaal van bevindingen volgt dat de vrouw op de filmpjes en foto’s niet herkenbaar in beeld is. Ook als het inderdaad aangeefster is die op die beelden te zien is, dan biedt hetgeen daarop blijkens de beschrijving van die beelden in het proces-verbaal van 14 december 2020 te zien is, geen steun voor de verklaring van aangeefster dat sprake was van onvrijwillige seks noch overigens voor de verklaring van de verdachte dat sprake was van vrijwillige seks.
In het dossier bevinden zich WA-berichten tussen aangeefster en de verdachte van 28 en 29 april 2016. Uit die berichten volgt dat de verdachte meermaals aangeefster sommeert dat ze naar hem toe moet komen en dat hij anders bestanden op Instagram zet. Zo schrijft de verdachte: “Is beter dat je nu komt, ik geef je 20 min anders bewerk ik alles en gooi ik het overal” en hij stuurt dan ook een bestand naar aangeefster. Ook schrijft hij “Als je niet voor 2 hier ben kom je op insta” daarbij geeft hij aan dat aangeefster moet komen om te praten. Aangeefster reageert hier meermalen op dat de verdachte niet wil praten maar seks wil hebben zoals altijd. Zij schrijft “Nee dit is wat je altijd zegt maar als ik kom dan wil je weer neuken” en “Luister wat moet ik doen om van jou af te komen”. En nadat de verdachte heeft geschreven dat ze op Instagram moet kijken schrijft aangeefster: “je wou me fucking verkrachten”. De verdachte antwoordt dan “Kijk insta, wauw net je praten, geef je nu nog de kans dan haal ik alles weg, dus kom naar me huis.”. Hoewel uit dit gesprek duidelijk valt op te maken dat aangeefster op 28 en 29 april 2016 niet meer met de verdachte wil afspreken en dat de verdachte haar onder druk zet naar hem toe te komen onder dreiging van het openbaar maken van filmpjes en/of foto’s van aangeefster (de rechtbank verwijst in dit verband naar hetgeen zij hierna oordeelt ten aanzien van feit 4 van dagvaarding I), kunnen die berichten niet dienen als steunbewijs. De berichten zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende in concreet verband te brengen met de drie keren waarover aangeefster heeft verklaard te zijn verkracht door de verdachte. Verder geldt dat de verwijzing naar seks en verkrachting afkomstig is van aangeefster zelf en dat de verdachte in de berichten steeds reageert door te zeggen dat hij wil praten. De WA-berichten geven dan ook geen eensluidend beeld van wat er eerder gebeurd zou zijn waarbij geen andere uitleg mogelijk is. De rechtbank is, gelet daarop van oordeel dat deze WA-berichten niet tot steunbewijs kunnen dienen voor de verklaring van aangeefster.
De rechtbank is verder van oordeel dat ook niet met schakelbewijs aan het bewijsminimum kan worden gekomen, zoals door de officier van justitie is betoogd, op dezelfde gronden als hiervoor overwogen.
De rechtbank overweegt in dit verband dat haar oordeel niet betekent dat de verklaring van aangeefster [aangever 1] alsnog onbetrouwbaar is. De rechtbank kan in dit geval enkel constateren dat niet voldaan is aan het wettelijk bewijsminimum en komt daarmee niet toe aan een verderstrekkend oordeel.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs vrijspreken van de verkrachting van aangeefster [aangever 1] .
Ten aanzien van parketnummer 09/837502-19, feit 4 (vernieling auto)
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die in de nacht van 20 januari op 21 januari 2020 de auto van aangeefster [aangever 3] heeft beschadigd. Hoewel uit de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting volgt dat er een conflict was tussen de verdachte en de aangeefster en de verdachte die avond spraakberichten aan haar heeft gestuurd waarin hij dreigende woorden heeft gebruikt en heeft gezegd “ [aangever 3] ik vind je auto, ik ga je pakken” vormt dat bericht naar het oordeel van de rechter geen steunbewijs nu de dreiging gericht is tegen aangeefster en niet tegen de auto. Dat de verdachte daadwerkelijk in de directe nabijheid van de auto is geweest, volgt niet uit het procesdossier. Gelet op het voorgaande, bezien tegen de achtergrond van de overige processtukken en het onderzoek ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat de verdachte de tenlastegelegde handelingen heeft verricht.
Conclusie
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de onder 4 van dagvaarding III tenlastegelegde vernieling.
4.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/837005-18), onder 1 tenlastegelegde ( verkrachting [slachtoffer] )
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [politie proces-verbaal nummer 5] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (1 t/m 109).
1. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 9 november 2015, voor zover inhoudende (p. 43-45):
Op 9 november 2015 deed aangifte een man die ons opgaf te zijn: [aangever 4] . Hij deed aangifte van verkrachting ten opzichte van zijn minderjarige dochter [slachtoffer] .
Op l november 2015 omstreeks 09:00 uur zag ik dat mijn dochter [slachtoffer] in tranen was. [slachtoffer] vertelde dat zij de avond ervoor op zaterdagavond uit was geweest. Zij was met een jongen mee gegaan in zijn woning en zij zou in de woning zijn verkracht. Zij vertelde dat zij op een gegeven moment geen adem meer kreeg. Dit omdat zij een kussen op haar gezicht gedrukt kreeg. Zij kreeg het zo benauwd dat zij toen is gestopt met weerstand bieden.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [slachtoffer] , opgemaakt op 9 november 2015, voor zover inhoudende ( p. 46-59):
[verdachte 1] vroeg mij een keer om mijn nummer en toen gingen we appen. Dat was op Halloween zaterdag 31 oktober 2015. We hadden afgesproken bij de [winkel 2] in Ypenburg. Ik had al over de app gevraagd of ik de telefoon op kon laden bij hem thuis. We liepen naar zijn huis. Ik ging op het bed zitten. Hij kwam toen naar mij toen en duwde mij zodat ik op mijn rug kwam liggen. Toen deed hij mijn schoenen uit. Hij ging een soort van op mij liggen en toen gingen wij weer zoenen. Hij had mij naar achteren geduwd en hij ging over mij heen. Maar toen ging hij volgens mij met zijn lippen over mijn buik met zijn handen naar mijn kruis en hij deed mijn broek open. Ik zei tegen hem: "Vind je dat niet een beetje snel". Ik vroeg ook of hij wel wist hoe hij mijn naam moest uitspreken. Ik vroeg weer waarom hij dat zo snel deed. Hij reageerde hier niet op. Hij zei dat hij het gezellig wilde maken. Kan dit dan niet op een andere manier. Toen zei hij dat hij een beetje wilde kroelen. Ik zei dat ik wilde gaan kletsen. Toen veranderde de sfeer. Ik had toen door dat het niet goed zat. Toen werd hij ook gewelddadiger. Hij maakte steeds de rits van mijn broek open en ik deed de broek dan weer dicht. [verdachte 1] vertelde dat ik lastig was. Hij ging op zijn knieën zitten. Ik kwam een beetje in het midden van het bed kwam te liggen. Hij deed ook mijn broek naar beneden. Hij ging naast mij op het bed op zijn knieën zitten. Hij ging toen ook proberen verder te trekken. Hij trok heel hard. Hij heeft toen nadat hij mijn broek had uitgetrokken via de broekspijpen mijn broek op de grond gegooid. Ik heb nog door mijn broek bij de broeksband vast te houden tegen te houden dat mijn broek werd uitgetrokken. Ik denk dat ik mijn knieën opgetrokken had. Hij deed toen mijn benen uit elkaar. Hij ging mij toen vingeren. Met zijn vinger in mijn vagina. Toen begon ik te schreeuwen. Toen pakte hij met zijn linkerhand het kussen wat het dichtstbij de deur van de kamer ligt. Hij legde het op mijn hoofd en toen kon ik geen adem meer halen. Ik kon met mijn twee handen het kussen van mijn hoofd af halen. Toen zei ik tegen hem dat ik gewoon mee zou werken. Ik dacht dat ik anders flauw zou gaan vallen. Maar toen ging ik op mijn buik liggen. Zodat hij dan toch niks kon doen. Hij deed toen met zijn handen mijn kont omhoog. Ik durfde niet tegen te werken. Ik stond er toen als een bokje. Toen stopte hij zijn piemel erin. Ik zei dat ik het niet wilde. Hij ging op en neer met zijn piemel en hij zei dat hij mij heel hard ging neuken. Ik zei dat ik pijn had en ik had gezegd dat ik nog maagd was. Hij werd alleen maar bozer en zei dat ik moest meewerken. Hij zei dat als ik niet mee werkte hij alleen maar bozer werd. Toen wilde hij via de zijkant zijn piemel er in doen, maar dat lukte niet zo. Omdat ik mijn benen over elkaar had. Hij ging er verder niet op in en toen zei hij dat ik hem moest pijpen. Ik zei dat ik dat niet wilde ik had dat nog nooit gedaan. Ik was bang en ik huilde. Daarna moest ik weer als een bokje gaan zitten. Toen ging hij er weer vanachter in en toen zei ik huilend: "hoe kan het nou zoveel pijn doen". Hij zei dat ik hem boos maakte en dat ik mij aanstelde. Ik huilde steeds en vroeg of ik naar huis mocht. Hij reageerde niet en toen stopte hij en hij liep naar het midden van de kamer en hij deed zijn broek aan en ik deed ook mijn broek aan. Hij appte mij toen ik naar huis was gereden. Hij appte dat hij niet zo had mogen doen en er was een hartje achter. Ik heb hem toen geblokkeerd en ik heb er niet op gereageerd. Toen ging hij op snapchat een berichtje sturen met: "Ben je nu boos"? Toen heb ik hem ook geblokkeerd.
3. Het proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer] , getuige, op 5 april 2019 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier, voor zover inhoudende:
U zegt mij dat ik word gehoord in de strafzaak tegen [verdachte 1] . Ik weet dat ik die dag heb geappt. Het was op Halloween op een zaterdag. We hebben afgesproken. Mijn telefoon was leeg en die zou ik bij hem gaan opladen. Toen zijn we naar boven gegaan. Toen begon hij mij te zoenen. Ik vond het apart. We kenden elkaar nog niet echt. Tijdens het zoenen bracht hij al zijn hand in mijn shirt. Toen heb ik al aangegeven dat ik dat niet wilde. Ja, in de buurt van mijn BH. U vraagt mij of ik toen iets gezegd heb. Ja: 'dat wil ik niet'. U vraagt mij wat zijn reactie was. Hij reageerde niet, hij ging gewoon door. Ik heb mijn benen naar mijn borst getrokken. Tijdens het zoenen heeft hij mij naar achter op het bed geduwd. Toen begon er een soort van strijd, om het zo maar te noemen, omdat hij mijn gulp vervolgens los probeerde te maken en ik mijn knieën bij mij probeerde te houden en zei dat hij moest stoppen. Maar toen ging hij door en toen is het hem gelukt mijn broek uit te krijgen. Ik heb geduwd met mijn knieën. Ik gilde dat ik het niet wilde. Toen deed hij daarna het kussen op mijn hoofd. Ik lag op bed. Uiteindelijk had hij het kussen van mijn hoofd afgehaald en ik dacht: als ik nu nog tegenwerk, dan weet ik niet wat hij gaat doen, dus ik werk wel mee. Hij vertelde mij dat ik hem moest pijpen en dat heb ik geweigerd. Ik weet nog dat ik op mijn handen en knieën moest zitten en toen hadden we seks. Ik heb de hele tijd gevraagd of hij wilde stoppen en of ik naar huis mocht. Ik heb gehuild ondertussen. En op een gegeven moment stopte hij en toen ben ik naar huis gegaan.
4. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , opgemaakt op 18 november 2015, voor zover inhoudende (p. 83-86):
We hebben het over uw dochter [slachtoffer] .
Zondagochtend 1 november 2015. Ik denk dat het rond 09.30 uur was dat [slachtoffer] huilend naar beneden kwam in haar roze badjas. Ze vertelde direct dat ze was verkracht. Ze vertelde dat er een jongen was in Ypenburg. Daar had ze mee afgesproken. Ze ging mee naar boven. Daar had hij haar verkracht. Hij had een kussen op haar gezicht gedaan omdat ze om hulp aan het roepen was. Ze was bang dat hij haar zou vermoorden.
5. Het geschrift, te weten whatsappgesprek tussen de verdachte en de aangeefster
[slachtoffer] , voor zover inhoudende (p. 67):
31-10-15 23:22:57 [slachtoffer] : kan je mij telefoon bij jou binnen leggen in oplader zo anders kom ik niet thuis
31-10-2015 23:23:49 [verdachte 1] : okee is goed dan rijden we langs me huis even
01-11-2015 23:23:57 [verdachte 1] : Ik had niet zo mogen doen
6. Het geschrift, te weten een whatsappgesprek tussen de aangeefster [slachtoffer] en [vriendin 1] , voor zover inhoudende (p. 70-74):
p. 70
01-11-15 00:15:18: [vriendin 1] : Moer je de weg nu al weten
01-11-15 00:15:31: [slachtoffer] : Ja
01-11-15 00:15:32: [slachtoffer] : Omg
01-11-15 00:15:33: [slachtoffer] : [vriendin 1]
01-11-15 00:15:34: [slachtoffer] : Er os
01-11-15 00:15:36: [slachtoffer] : Omg
01-11-15 00:15:38: [vriendin 1] : Zeg
01-11-15 00:15:38: [slachtoffer] : Kan ok Ke bell en
01-11-15 00:15:39: [vriendin 1] : Wat
01-11-15 00:15:44: [slachtoffer] : Moet echt huulen
01-11-15 00:15:46: [vriendin 1] : Neee kan nu met
01-11-15 00:15:58: [slachtoffer] : Er is zo wat ergs gebeurt
01-11-15 00:16:03: [vriendin 1] : Ik Ran ff m'er bellen vertel nu op wapp
01-11-15 00:16:08: [slachtoffer] : Nee
01-11-15 00:16:09: [slachtoffer] : omg
01-11-15 00:16:20: [slachtoffer] : Ok huil
01-11-15 00:16:24: [slachtoffer] : Ik ben VERKRACHT
01-11-15 00:16:26: [slachtoffer] : IK BEN
01-11-15 00:16:27: [slachtoffer] : OMGGG
01-11-15 00:16:31: [vriendin 1] : Door die gast????
01-11-15 00:16:31: [slachtoffer] : IK HUIL ZO HARD
01-11-15 00:16:36: [vriendin 1] : wtffff
01-11-15 00:16:39: [slachtoffer] : IK GILDE EN GILDE
01-11-15 00:16:40: [vriendin 1] : Die blauwe ogen
p. 72
01-11-15 00:40:11: [slachtoffer] : Hij begon me al gelijk me broek los te maken
01-11-15 00:40:34: [slachtoffer] : En toen zei die van
01-11-15 00:40:38: [slachtoffer] : Ga je lastig doen
p. 73
01-11-15 00:40:44: [slachtoffer] : Dus ik zei ja ik wil Dit niet
01-11-15 00:40:45: [slachtoffer] : En toen
01-11-15 00:40:49: [slachtoffer] : Trok die me Broek Ult
01-11-15 00:40:53: [vriendin 1] : Wtfff
01-11-15 00:40:54: [slachtoffer] : En
01-11-15 00:40:56: [vriendin 1] : Wtf denkt hij
01-11-15 00:41:01: [slachtoffer] : Ik Probeerde me Broek te pakken
01-11-15 00:41:04: [slachtoffer] : En wi'lde weggaanmaar
01-11-15 00:41:07: [slachtoffer] : Hij hield MeTegen
01-11-15 00:41:11: [slachtoffer] : En werd echt gewelddadig
01-11-15 00:41:18: [slachtoffer] : Dus ik begon keihard te schreeuwen om hulp
01-11-15 00:41:30: [slachtoffer] : En toen legde die een kussen op em Mond
01-11-15 00:41:35: [vriendin 1] : Omg serieus
01-11-15 00:41:41: [slachtoffer] : En ik heb alclaustrofobie dus heirdoor kreeg ik geen adem meer
01-11-15 00:41:53: [vriendin 1] : en toen ?? Wtfffff
01-11-15 00:41:54: [vriendin 1] : Zo erg
01-11-15 00:41:57: [slachtoffer] : ik schreeuwde hele tijd tegen m dat ik maagd was dat k t nieg wilde
01-11-15 00:42:00: [slachtoffer] : En hij zei
01-11-15 00:42:10: [slachtoffer] : ik ga nog vee meer met je doen
01-11-15 00:42:11: [slachtoffer] : En ik
01-11-15 00:42:17: [slachtoffer] : ik wilde zo graag
01-11-15 00:42:18: [slachtoffer] : Weg
01-11-15 00:42:20: [slachtoffer] : En
01-11-15 00:42:26: [slachtoffer] : ik was zo bang
01-11-15 00:42:30: [slachtoffer] : En hij
01-11-15 00:42:39: [slachtoffer] : ik was zo bang
01-11-15 00:42:44: [vriendin 1] : maar ging die in je
01-11-15 00:42:47: [slachtoffer] : Hij had me verkracht toen
01-11-15 00:42:48: [slachtoffer] : Ja
Nadere bewijsoverweging
Aangeefster [slachtoffer] heeft meerdere verklaringen afgelegd die er in de kern op neerkomen dat zij in de nacht van 31 oktober 2015 op 1 november 2015 in de woning van de verdachte was en - nadat de verdachte een kussen op haar hoofd heeft geduwd - gedwongen seks heeft gehad met de verdachte terwijl zij herhaaldelijk gezegd heeft dit niet te willen en zij moest huilen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op die dag seks met aangeefster heeft gehad en dat dit met instemming van aangeefster was. Na de seks werd aangeefster boos toen de verdachte haar naam niet meer wist en hij haar vertelde geen relatie met haar te willen, zo verklaarde hij. Hierna werd ze hysterisch en ging ze huilen.
Betrouwbaarheid van de verklaring
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster het volgende. Aangeefster heeft van meet af aan, direct nadat zij bij de verdachte vertrokken was via de Whatsapp tegen haar vriendin [vriendin 1] , en de volgende ochtend haar ouders, en vervolgens bij de politie en bij de rechter-commissaris gedetailleerde en uitgebreide verklaringen afgelegd over het seksueel contact dat heeft plaatsgevonden en op welke wijze dit is gebeurd. Ze heeft daarbij concreet de door de verdachte bij haar verrichte handelingen en de volgorde daarvan benoemd. De inhoud van haar verklaringen is daarmee concreet en consistent. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
Steunbewijs
Aangeefster heeft verklaard dat zij aan het huilen was toen de verdachte haar dwong tot seks en in de WA-berichten aan haar vriendin kort nadat zij de woning van de verdachte verliet, schrijft zij herhaaldelijk dat zij aan het huilen is. De ouders van aangeefster hebben beiden verklaard dat zij aangeefster de volgende ochtend overstuur en in tranen aantroffen. Die zelfstandige, eigen waarneming van de emotionele toestand van de aangeefster door haar vader en moeder ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van de aangeefster. Naar het oordeel van de rechtbank is die waarneming gedaan voldoende kort na het strafbare feit, immers bij het eerste contact in de ochtend nadat zij ’s nachts bij de verdachte was vertrokken, naar huis was gegaan en thuis naar haar slaapkamer is gegaan.
Ook bezigt de rechtbank tot steunbewijs het WA-bericht dat de verdachte aan aangeefster heeft gestuurd kort nadat ze zijn woning had verlaten en waarin hij uit eigen beweging schrijft dat hij niet zo had mogen doen. Dat past bij hetgeen aangeefster heeft verklaard, namelijk dat de verdachte iets tegen haar zin heeft gedaan. Die eigen bewoordingen van de verdachte sluiten naar het oordeel van de rechtbank niet aan bij de verklaring van de verdachte dat hij dingen zou hebben gezegd waar aangeefster emotioneel van zou zijn geworden.
Dwang
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat aangeefster handelingen heeft ondergaan die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. De rechtbank stelt voorts vast dat de verdachte de broek van de verdachte heeft opengemaakt en uitgetrokken en dat aangeefster tijdens het uitkleden is gaan schreeuwen om hulp, waarop de verdachte een kussen op het hoofd van aangeefster heeft gelegd waardoor zij geen adem meer kon halen. Door deze handelingen te verrichten, heeft de verdachte voor aangeefster zo’n bedreigende situatie doen ontstaan, dat sprake is van seksuele handelingen onder dwang waaraan zij zich niet kon onttrekken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 (dwang [aangever 1] )
1. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 28 november 2016 (p. 51-68);
A: Ik werd aangesproken of ik seks met [aangever 1] had gehad. Ik had gezegd dat dit niet zo was. Ik appte haar dat ik met haar wil praten. Ik wilde weten waarom ze liep te praten. Ik wilde dat niet via de app maar face to face. Ik stuurde haar een berichtje dat ze moest komen of ik zou het op Insta zetten. Die foto van haar kont. Ik heb een account aangemaakt en daar die foto op geplaatst met een smiley erop. Dat was als profielfoto en dat is dan een hele kleine foto. Daar ben ik de fout in gegaan.
V: Hoeveel dagen zat er tussen het maken van die 'kont' foto en het plaatsen op
Insta?
A: Een week. Zo iets. Denk ik hoor.
2. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangever 1] , opgemaakt op 2 mei 2016 (met bijlagen, p. 108 t/m 112);
V: Je hebt een app gesprek naar ons gemaild van 28 april 2016, waar [verdachte 1] zegt dat hij je wil spreken op de [adres 3] . Hij heeft daar vier bestandjes bijgevoegd. Drie fotobestanden en een filmbestand heb je gekregen.
A: Ja. Op die fotobestanden stonden mijn billen met daarop de door [verdachte 1] geschreven tekst.
V: En op het filmpje.
A: Daar op is te zien dat [verdachte 1] met zijn penis van achteren in mijn vagina is en dat er op mijn billen is geschreven
V: Wat dacht je toen je die foto en filmbestanden zag.
A: Ik was in shock en ik dacht wat gaat hij hier mee doen
V: Wat is er afgelopen vrijdag 29 april 2016 gebeurd.
A: [verdachte 1] verwachtte dat ik naar hem toe zou komen. Die dag was de laatste kans als ik niet zou komen zou hij het online gooien.
V: Hoe komt het nu dat het uiteindelijk wel zichtbaar werd.
A: Toen ik zag dat hij mijn vrienden ging toevoegen op het account zei ik dat ik naar hem toe ging. Na het gesprek met mijn broer keek ik op de whatsapp op mijn telefoon en toen zag ik dat [verdachte 1] zei dat ik op insta moest kijken. Ik keek op insta. Ik zag dat hij op dat door hem aangemaakte account vrienden van mij door [verdachte 1] toegevoegd waren aan dat account en dat deze vrienden zo de foto en het filmpje konden zien. Ik zag ook dat hij nog meer filmpjes op het account waren gezet door [verdachte 1] . Eerst waren het 2 filmpjes en toen werden het er 4 en kort daarna waren het er 5. Ik zei tegen hem dat ik naar hem toe zou komen als hij alles weg zou halen. Ik zei als je het weghaalt dan kom ik. Ik heb insta bekeken en ik zag dat hij alles weghaalde. Toen alles van het account af was ben ik met [vriendin 2] naar zijn huis gelopen.
3. Het geschrift, te weten een whatsappgesprek tussen de aangeefster [aangever 1] en de verdachte, voor zover inhoudende (p. 115 t/m 119).
p. 115
28-04-16 18:41: [verdachte 1] : Kom naar mij toe
28-04-16 18:41: [verdachte 1] : Nuu ga me noet weer boos malen coor nix
28-04-16 18:42: [verdachte 1] : Dus zie jou half 7 [adres 3]
28-04-16 18:45: [verdachte 1] : Neem op
28-04-16 18:46: [verdachte 1] : Okee weetje dan komt dot overal
28-04-16 18:47: [verdachte 1] : [afbeelding 1] (bestand bijgevoegd)
28-04-16 18:50: [verdachte 1] : !!
28-04-16 18:51: [aangever 1] : Ik was aan het afwassen
28-04-16 18:51: [verdachte 1] : [video] (bestand bijgevoegd)
28-04-16 18:51: [verdachte 1] : Hoelaatzieikje
p. 116
28-04-16 20:02: [verdachte 1] : War jy
28-04-16 20:02: [verdachte 1] : Is Beter dat e nu komt ben voor nox gelopen
28-04-16 20:03: [verdachte 1] : Ik geef je 20 min anders
28-04-16 20:03: [verdachte 1] : Anders bewerk ik nu alles en gooi ik het overal
28-04-16 20:04: [aangever 1] : Wacht even
28-04-16 20:04: [aangever 1] : Ik zit n de probs
28-04-16 20:04: [verdachte 1] : [afbeelding 2] (bestand bijgevoegd)
28-04-16 20:05: [verdachte 1] : Dat bespreken we zo
28-04-16 20:05: [verdachte 1] : Komt nu hier heen
28-04-16 20:05: [verdachte 1] : Ga niet nog langer tijd rekke
28-04-16 20:32: [verdachte 1] : Let op
28-04-16 20:43: [verdachte 1] : [afbeelding 3] (bestand bijgevoegd)
29-04-16 10:14: [verdachte 1] : Kijk goed
29-04-16 10:14: [verdachte 1] : Als je niet voor 2 hier ben
29-04-16 10:15: [verdachte 1] : Gaat kom je op insta
29-04-16 11:14: [aangever 1] : Waarom
29-04-16 11:27: [verdachte 1] : 5 uur
29-04-16 11:27: [verdachte 1] : Ik wil dat kr bij me huis ben
29-04-16 11:27: [verdachte 1] : Wil met je praten
29-04-16 11:28: [verdachte 1] : Begin het weer op nieuw dus beter dat je normaal doet
29-04-16 11:35: [aangever 1] : Ben amsterdam
29-04-16 11:36: [verdachte 1] : Hahahaha
29-04-16 11:36: [verdachte 1] : Nu ga k al je vrienden toe voegen wacht
29-04-16 11:36: [aangever 1] : Ben bij familie
29-04-16 11:37: [aangever 1] : Waarom chanteer je mij
29-04-16 11:39: [verdachte 1] : Moet wel als je me flasht
p. 117
29-04-16 11:49: [verdachte 1] : Luister ik zie jou vanavond
29-04-16 11:49: [verdachte 1] : Genoeg gepraat
29-04-16 11:49: [aangever 1] : [verdachte 1]
29-04-16 11:49: [verdachte 1] : Anders voeg k heel je vrienden lijst tie en dat wil je ook niet
29-04-16, 11:50: [aangever 1] : Luister wat moet ik doen om van jou af te komen
29-04-16, 11:51: [verdachte 1] : Vandaag naar mij komen en dan laat ik alles
29-04-16, 11:51: [aangever 1] : Zeker?
29-04-16, 11:51: [verdachte 1] : Ja
29-04-16 11:58: [aangever 1] : Vanavond rond 9 kn ik
29-04-16 12:02: [aangever 1] : Als jij die acount verwijderd en een serieuze gesprek met mij aan kangaan zonder mij aan te raken kom ik
29-04-16 12:02: [verdachte 1] : Geef jou tot 5 uur
4. Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [aangever 1] , opgemaakt op 19 december 2016 (met bijlagen, p. 120-122);
V: Begrijp ik dan goed dat jij aangifte / klacht van de dwang wilt doen?
A: Ja.
Nadere bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangeefster [aangever 1] heeft gedwongen om met hem af te spreken, door te dreigen met het openbaar maken van een filmpje en screenshots waarop te zien is dat aangeefster seks heeft gehad met de verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij dreigementen heeft geuit richting aangeefster, het filmpje en de screenshots uiteindelijk ook heeft geplaatst op Instagram en dat aangeefster vervolgens naar hem toe is gekomen.
Dwang
De door verdachte geuite dreigementen zijn naar het oordeel van de rechtbank van dien aard dat zij bij aangeefster hebben geleid tot zodanige psychische druk dat zij hieraan geen weerstand kon bieden. Deze psychische druk bestond uit de angst dat het filmpje dan wel de screenshot openbaar zou worden gemaakt. Het is naar het oordeel van de rechtbank een feit van algemene bekendheid dat een dreigement met verspreiding van naaktfoto’s dan wel filmpjes zeer ingrijpend kan zijn en verregaande gevolgen kan hebben. Dat aangeefster deze openbaarmaking niet wenste, heeft zij in de WA-berichten aan de verdachte ook duidelijk gemaakt. Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat verdachte zich hiervan bewust is geweest. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de gevoelens van aangeefster en heeft aangeefster gedwongen om met hem af te spreken.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de ten laste gelegde dwang wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/837147-18) tenlastegelegde
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [politie proces-verbaal nummer 2] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 78).
Feit 1 (bedreiging [aangever 3] ):
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 17 maart 2017 (met bijlagen, p. 3 t/m 15).
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de in de aangifte als bijlage opgenomen screenshots van berichten, stelt de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 maart 2017 aangeefster [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, beide meermalen gepleegd.
Feit 2 (smaad tegen [aangever 3] )
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 17 maart 2017 (met bijlagen, p. 3 t/m 5 en 9).
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt, gelet op de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte en de daarbij als bijlage opgenomen screenshot, vast dat de verdachte op 15 maart 2017 een bericht op Facebook heeft geplaatst, wetende dat de inhoud van dat bericht de eer en goede naam van aangeefster [aangever 3] zou aantasten. Door het plaatsen van een bericht op een digitaal medium als Facebook heeft de verdachte dit bericht immers ter kennis van het publiek gebracht en openlijk tentoongesteld. Hierdoor heeft de verdachte gehandeld met het kennelijke doel om aan deze mededelingen ruchtbaarheid te geven.
Feit 3 (bedreiging zus)
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] , opgemaakt op 14 mei 2017 (p. 66 t/m 68).
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte, stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 14 mei 2017 zijn zus, aangeefster [aangever 5] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van dagvaarding III (09/837502-19)
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met de nummers [politie proces-verbaal nummer 3] en [politie proces-verbaal nummer 4] , van de politie eenheid Den Haag, district Zoetermeer – Leidschendam/Voorburg, met bijlagen (niet doorgenummerd).
Feit 1 (mishandeling [aangever 3] )
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 17 december 2019, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 13-16):
Mijn vriend [verdachte 1] heeft mij geslagen. Ik was vandaag bij mijn vriend thuis op nummer [adres 1] . Rond 01.00 uur kregen wij ruzie. Ik kreeg een harde trap van hem tegen mijn rechterschouder. Hij trapte mij met zijn voet, waardoor ik verder de bank óp kwam helemaal tegen de rand. Ik voelde pijn, hij trapte voluit. Hij trok mij aan mijn haar, ik voelde een scherpe pijn in mijn hoofd. Hij pakte een doek of iets van een kledingstuk en stopte dit tegen mijn mond. Hij stond achter mij en hield de doek met veel kracht vast over en in mijn mond. Ik heb nu nog wondjes aan de binnenzijde van mijn mond en in mijn mondhoeken.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 17 december 2019, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 17-19):
Ik, verbalisant, heb foto’s gemaakt van de verwondingen bij [aangever 3] . Ik zag dat [aangever 3] in haar gezicht kleine bebloede wondjes had. Ik zag dat deze naast haar mond zaten. Ik zag dat [aangever 3] haar lip met haar handen omsloeg en zo de binnenzijde van haar mond liet zien. Ik zag dat hier bloed zat als een soort schaafwond. Ik hoorde dat [aangever 3] zei, het voelt alsof alles in mijn mond los zit, mijn vlees dan, want mijn tanden zitten wel gewoon vast.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , opgemaakt op 17 december 2019, voor zover inhoudende (p. 21-22):
Op 17 december 2019 omstreeks 01:30 uur zat ik in de woonkamer van mijn
woning aan het [adres 1] . Ik hoorde toen een enorme kabaal uit één van de andere woningen komen. Het kabaal bestond uit geschreeuw van man en vrouw. Ik hoorde de vrouw duidelijk schreeuwen. Ik kan aan het geschreeuw opmerken dat het uitingen waren van pijn. Ik had het vermoeden dat een vrouw hulp nodig had en daarom heb ik 112 gebeld.
Nadere bewijsoverweging
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte aangeefster [aangever 3] heeft mishandeld door haar te trappen, aan haar haren te trekken en een doek of kledingstuk tegen en in haar mond te drukken.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Hoewel de rechtbank constateert dat aangeefster op een later moment haar aangifte heeft willen intrekken en over het al dan niet intrekken bij de rechter-commissaris wisselend heeft verklaard, stelt de rechtbank vast dat aangeefster over hetgeen in de woning is voorgevallen altijd is gebleven bij wat zij in haar aangifte heeft verklaard. Aangeefster is niet op de inhoud van haar verklaring teruggekomen en heeft over hetgeen haar die avond is overkomen consistent verklaard. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaring, zodat de aangifte onverkort als bewijsmiddel kan gelden. Voorts vindt haar verklaring steun in de overige, hiervoor genoemde, bewijsmiddelen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn [aangever 3] . De rechtbank spreekt de verdachte partieel vrij van het slaan tegen het hoofd van aangeefster, nu deze handeling niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Feit 2 (diefstal van [aangever 3] ):
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 17 december 2019, voor zover inhoudende (met bijlagen, p. 13-16):
Mijn vriend [verdachte 1] heeft mijn telefoon en autosleutels meegenomen. Ik was vandaag bij mijn vriend thuis op [adres 1] . Rond 01.00 uur kregen wij ruzie. Hij trok de dekens van mij af en pakte mijn telefoon. Hij rende met mijn telefoon en autosleutels naar buiten.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 19 december 2019, voor zover inhoudende (p. 35-39):
[aangever 3] woont bij mij in Zoetermeer .
Wat is er gisteren gebeurd?
We gingen bekvechten. Ik ben uiteindelijk weggegaan. Ik had haar sleutels en mobiele telefoon bij mij.
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat de verdachte in de nacht van 17 december 2019 tijdens een ruzie met aangeefster [aangever 3] , zonder toestemming haar telefoon en autosleutels heeft gepakt, waarna de verdachte met die goederen het huis heeft verlaten.
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, omdat de verdachte de telefoon en de autosleutels niet wilde stelen maar in de haast had meegenomen. Over het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening overweegt de rechtbank als volgt.
Voor diefstal als bedoeld in artikel 310 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is vereist dat de verdachte een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, wegneemt en dat hij daarbij het oogmerk heeft om wederrechtelijk als heer en meester over het weggenomen goed te beschikken. Het opzettelijk een goed buiten de macht van de eigenaar brengen, impliceert in de regel het oogmerk om zelf – tijdelijk of blijvend – als heer en meester over het goed te beschikken en het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening ontbreekt vooral wanneer de verdachte bevoegd was of bevoegd meende te zijn het goed weg te nemen. Van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening kan onder omstandigheden ook sprake zijn indien een verdachte zich slechts tijdelijk de heerschappij over dit goed wil verschaffen.
De verdachte heeft als heer en meester over de telefoon en autosleutels beschikt en daarmee de beschikkingsmacht over de goederen gehad. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte, namelijk dat hij tijdens een ruzie met aangeefster de goederen heeft gepakt en meegenomen, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het oogmerk heeft gehad zich de telefoon en de autosleutels wederrechtelijk toe te eigenen.
Dat hij de goederen op een later moment heeft teruggeven doet daar niet aan af.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van de telefoon en autosleutels van aangeefster [aangever 3] .
Feit 3 (bedreiging [aangever 3] )
De rechtbank zal voor dit feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot deze feiten eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2022;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 23 januari 2020 nr. [politie proces-verbaal nummer 1] (met bijlagen);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 januari 2020 nr. [politie proces-verbaal nummer 6] .
Conclusie
De rechtbank acht op grond van voorgaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in of omstreeks de periode van 20 december 2019 tot en met 23 januari aangeefster [aangever 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreigd met zware mishandeling, beide meermalen gepleegd.
Feit 5 (poging dwang [aangever 3] )
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 30 augustus 2022, voor zover inhoudende:
Ik had de films naar [aangever 3] toegestuurd. Ik heb haar ermee bedreigd. Dat wat er in de berichten staat, heb ik allemaal gezegd;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , opgemaakt op 23 januari 2020, nr. [politie proces-verbaal nummer 1] voor zover inhoudende (met bijlagen):
Op 20 januari 2020 kreeg ik via Whatsapp een filmpje doorgestuurd van [verdachte 1] . Ik zag dat het een filmpje was waarin ik in bad zat. Je ziet daarop mijn borsten en mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte 1] gelijk daarbij stuurde “luister”, “kheb nog veel meer”, “Veel meer”, “test me niet”. Ik kreeg vervolgens van een vriendin een screenshot (zie foto 13). Ik zag dat het van een Instagram account was. Ik zag dat de naam van het [accountnaam] [aangever 3] ” was. Ik zag dat de afbeelding op dit account een screenshot was van het filmpje dat [verdachte 1] mij gestuurd had. Ik zag dat ik daar duidelijk op te zien was met mijn borsten en mijn hoofd in beeld. Ook waren mijn tattoo’s goed te zien. Ik zag dat het vermoedelijk was geplaatst op een bestaand account, want het account werd door 1144 personen gevolgd. Hij wilde dat ik naar hem toe zou komen om met hem te praten. Zo niet, dan zou het online gezet worden. Hiermee heeft hij mij echt onder druk gezet. Ik wilde echt niet dat ik zo op internet gezet zou worden. Ik heb er uiteindelijk voor gekozen om niet naar hem toe te gaan. Daarom is het nu online door hem gezet.
3. Een geschrift te weten een afschrift van WA-berichten, bijlage:
Beter dat je gewoon jont voor dat ik dalijk wel Parra word
Enige wat ik wau is normaal met je praten
Je kan me niet ontlopen
En als k je niet heb vanavond
Gaat alles op internet
Ook naar Petty talks
4. Een geschrift te weten een afschrift van WA-berichten, bijlage:
Luister
K heb nog veel meer
Veel meer
Test me niet
Nadere bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte aangeefster
[aangever 3] heeft getracht te dwingen om af te spreken door een filmpje naar aangeefster te sturen waarop zij naakt te zien is en daarbij heeft gedreigd met het openbaar maken van dat filmpje als zij niet langs zou komen.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat het Instagramprofiel van de verdachte is bewerkt waardoor de [accountnaam] [aangever 3] " zichtbaar werd met daarbij een profielfoto waarop aangeefster deels naakt afgebeeld was. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat aangeefster ook toegang had tot zijn Instagram-account en zij het profiel zelf zou hebben aangepast als wraakactie, omdat de verdachte bij haar beste vriendin zou hebben geslapen. De rechtbank acht die verklaring van de verdachte onaannemelijk, nu deze geen enkele steun vindt in het dossier. Het is immers de verdachte geweest die vlak voor deze openbaarmaking berichten heeft gestuurd, waarin hij zegt: “En als k je niet heb vanavond gaat alles op internet ook naar Petty talks” en “Luister. Ik heb nog veel meer. Veel meer. Test me niet.” Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat de openbaarmaking van dergelijke foto’s ingrijpend kan zijn voor slachtoffers. Het is ook niet in het belang van aangeefster om haar eigen naaktfoto, met die tekst erbij, te openbaren. Dat maakt de verklaring van de verdachte temeer onaannemelijk en die verklaring wordt dan ook terzijde geschoven.
Dwang en poging
De rechtbank is van oordeel dat door het sturen van berichten aan aangeefster dat hij filmpjes van aangeefster waarop zij naakt te zien is openbaar zal maken, in combinatie met het aapassen van het Instagramprofiel, sprake is van het wederrechtelijk uitoefenen van psychische druk en daarmee van een vorm van dwang als bedoeld in artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. Dat het slachtoffer niet voor deze druk is bezweken doet er niet aan af dat er wel dwang door verdachte is uitgeoefend. Nu aangeefster niet heeft toegegeven aan deze druk, en niet met de verdachte heeft afgesproken, is geen sprake van een voltooid delict maar van een poging, zoals is ten laste gelegd.
Conclusie
De rechtbank acht aldus de tenlastegelegde poging tot dwang op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen.
4.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
Parketnummer 09/837005-18 (dagvaarding I)
1. hij in de periode van 31 oktober 2015 tot en met 1 november 2015 te 's-Gravenhage door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door
- [slachtoffer] op het bed te duwen en
- vervolgens bovenop die [slachtoffer] te gaan liggen en
- de kleding, in elk geval de broek, van die [slachtoffer] uit te trekken en
- een kussen op het hoofd van die [slachtoffer] te drukken en
- op de billen van die [slachtoffer] te slaan en
- op dwingende wijze te zeggen dat die [slachtoffer] hem, verdachte, moest pijpen en dat die [slachtoffer] op haar zij moest gaan liggen,
die [slachtoffer] ( [geboortedatum] 1998) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , immers heeft hij, verdachte,
- zijn vinger in de vagina van die [slachtoffer] geduwd en
- zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en meermalen heen en weer bewegingen gemaakt;
4. hij op tijdstippen in de periode van 28 april 2016 tot en met 29 april 2016 te 's-Gravenhage, [aangever 1] , door enige andere feitelijkheid en bedreiging met enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander, wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, te weten het met hem, verdachte, afspreken, door te dreigen met het openbaar maken en verspreiden via het Internet (Instagram) van filmpjes en foto's waarop die [aangever 1] naakt is en seksuele handelingen ondergaat met hem verdachte;
Parketnummer 09/837147-18 (dagvaarding II)
1. hij op één of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2017 tot en met 17 maart 2017 in Nederland, [aangever 3] meermalen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door via Facebook Messenger meerdere berichten te sturen met daarin onder andere de volgende bedreigende woorden: "Ik ga jou steken" en "Ik ga jou dood maken" en "Als ik je eenmaal zie pak ik je en ben je lul en steek ik je meteen neer" en "Jou einde zou niet langer duren dan een maand" en " [aangever 3] je kan beter heen goed gaat verstoppe want als ik je eenmaal heb sla ik je dood" en "Geloog mee ik ga jou vermoorden" en "Jou einde komtt snel" en "Als ik je heb is het game over";
2. hij op of omstreeks 15 maart 2017 in Nederland, opzettelijk, de eer en/of de goede naam van [aangever 3] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door
eengeschrift
te verspreiden, door op zijn, verdachtes, Facebookpagina ( [verdachte 1] ) het volgende bericht te plaatsen:
"efffe een mededeling voor de jongen die snel op een poesje af gaan. Nou om te beginne dacht ik ook zo van laat me ex vriendin [aangever 3] maar is keer weer eens komen om seks mee te hebben en ze was gekomen we waren naar hotel gegaan en naa paarmaande zegt ze opeens dat ze niet meer ongsteld woord en geeft aan dat ze zwanger is kijk ik vind een kind krijgen niet erg maar een kind krijgen van een hoertje is pijnlijk en ze wild hem niet weg halenn ze doet dit om mij dan niet kwijt te raken heel triest dus als je haar zie poep haar uit lachh haar uit, spuug om haar want ze is nix waard. En als je haar wil fixe om te douwee hier haar nummer [telefoonnummer 1] haar nieuwen nummer oude nummer [telefoonnummer 2] en haar huis nummer [telefoonnummer 3] en als je haar wil vinden is ze altijd te vinden [adres 2] hiebij onder de fotos en de rest komt ook nog.";
3. hij op 14 mei 2017 te 's-Gravenhage zijn zus, [aangever 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [aangever 5] dreigend de woorden toe te voegen "Ik maak je dood".
Parketnummer 09/837502-19 (dagvaarding III)
1. hij op 17 december 2019 te Zoetermeer [aangever 3] heeft mishandeld door die [aangever 3] tegen de schouder te trappen en aan het haar te trekken en een doek/ kledingstuk met kracht tegen en in haar mond te stoppen en
tehouden;
2. hij op 17 december 2019 te Zoetermeer een telefoon en autosleutels
diegeheel aan een ander toebehoorde
n, te weten aan [aangever 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
3. hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 december 2019 tot en met 23 januari 2020 in Nederland, [aangever 3] middels spraakberichten en/of appberichten en/of smsberichten heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 3] dreigend de woorden toe te voegen "ik ga je vermoorden, ik ga je echt vermoorden" en "ik breek al jullie kankerbotten" en "ik ga jou doodmaken [aangever 3] , ik maak je dood, ik maak je kapot" en " stomp ik het leven uit je lijf, en snel ook" en "maar dit keer, dit keer sla ik je tot moes" en "dit keer sla ik het kind uit je
kankerbaarmoeder" en "Ik hoop echt voor je dat ke weg gaat uit Zoetermeer want als k je auto vind ben je de lul" en "Als je wil dat k je echt vermoor ga zo door" en "dit is de reden dat k je dood wil trappen om dat je alles Erger maak dan het is" en "En als k jou tegen kom je bent de lul geloof me";
5. hij op 20 januari 2020 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever 3] door andere feitelijkheden of door bedreiging met enige andere feitelijkheden, gericht tegen die [aangever 3] , wederrechtelijk te dwingen iets te doen, te weten met hem, verdachte, af te spreken en/of naar hem, verdachte, toe te komen,
- meerdere (Whatsapp en/of spraak en/of sms)berichten heeft verzonden aan die [aangever 3] in welke berichten - zakelijk weergegeven - stond dat hij, verdachte, naaktfoto's en/of naaktfilmpjes had van die [aangever 3] en deze op internet zou zetten indien die [aangever 3] niet met hem af zou spreken en/of hem zou ontmoeten
- om zijn stelling kracht bij te zetten een naaktfilmpje van die [aangever 3] naar haar heeft verstuurd en
- een Instagram pagina op internet heeft bewerkt waarbij de [accountnaam] [aangever 3] " zichtbaar was en een profielfoto waarop die [aangever 3] deels naakt afgebeeld werd en welke Instagram pagina 1.144 volgers had ,zulks terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 64 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een strafmaatverweer gevoerd en bij veroordeling van de verdachte verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die gelijk is aan de duur van het voorarrest eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting. De verdachte heeft onder bedreiging en met toepassing van geweld een jonge vrouw gedwongen om seks met hem te hebben. Deze seks bestond uit meerdere seksuele handelingen, waaronder het binnendringen van haar lichaam. Door zo te handelen heeft de verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die zijn handelen op lange termijn voor het slachtoffer kon hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van zedenmisdrijven langdurig psychische schade van het feit kunnen ondervinden. Dat de verkrachting traumatiserend is geweest voor het slachtoffer blijkt ook uit haar slachtofferverklaring die zij ter zitting heeft voorgelezen en de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding die zij heeft ingediend waaruit volgt dat zij als gevolg van de verkrachting PTSS klachten heeft ontwikkeld waarvoor zij behandelingen heeft gehad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij bij dit alles niet heeft stilgestaan en zijn eigen bevrediging voorop heeft gesteld. De rechtbank rekent het de verdachte voorts aan dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
De verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het uitoefenen van dwang. De verdachte heeft een meisje van 17 jaar oud gechanteerd met de openbaarmaking van filmpjes en screenshots van seksuele aard, om haar te dwingen om met hem af te spreken. De verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van de seksuele integriteit van het slachtoffer en de angst die zij hebben gehad voor openbaarmaking van filmpjes en/of screenshots.
De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan meerdere feiten ten aanzien van dezelfde (ex-)vriendin. In 2017 heeft hij haar met de dood bedreigd en smaad gepleegd door op Facebook een bericht te plaatsen met de strekking dat zij een hoer is en met vermelding van haar voor- en achternaam en haar telefoonnummer. Ook zijn zus heeft hij die periode met de dood bedreigd. In 2019 toen zij zwanger was, heeft hij zijn (ex-)vriendin mishandeld, hij heeft haar getrapt, aan haar haren getrokken en een doek of kledingstuk in haar mond gedrukt. De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft ook de telefoon en autosleutels van zijn ex-vriendin weggenomen en haar vervolgens bedreigd. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan een poging dwang door zijn (ex-)vriendin te chanteren met de openbaarmaking van filmpjes en screenshots van seksuele aard, om haar te dwingen om met hem af te spreken. Hij heeft zijn (ex-)vriendin in meerdere periodes angst en een onveilig gevoel bezorgd, haar pijn gedaan, en haar goede naam en persoonlijke vrijheid aangetast. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 augustus 2022 betreffende de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte in het verleden vaker met politie en justitie in aanraking is geweest. In 2015 is hij veroordeeld voor onder meer bedreiging en smaad, in 2016 voor mishandeling (huiselijk geweld tegen zijn partner) en in 2017 voor bedreiging met zware mishandeling. Sinds 2019 is hij niet meer veroordeeld voor strafbare feiten en in de afgelopen vijf jaar niet meer voor soortgelijke feiten.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 19 april 2021, opgesteld door drs. T. ‘t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog en het Pro Justitia rapport van 19 april 2021, opgesteld door drs. M. van Duist, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. S. J. Roza, psychiater. De deskundigen komen tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een antisociale-persoonlijkheidsstoornis, met tevens enkele narcistische en borderline persoonlijkheidstrekken, dat was ook zij ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Die stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes volgens de deskundigen ten dele.
Wat betreft de zedenfeiten rapporteert de psychiater dat gelet op verdachtes ontkenning slechts in algemene zin gesteld kan worden dat de verdachte vanuit zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis weinig gevoel of belangstelling heeft voor andermans emoties, dat hij primair gericht is op bevrediging van zijn eigen lusten en behoeften, en daarmee onvoldoende zicht heeft op het effect van zijn handelen op de ander. De psychiater komt tot de conclusie dat wat de zedenfeiten er geen aanwijzingen zijn dat de verdachte door zijn psychische stoornis beperkt is geweest in zijn cognitief begrip over de immoraliteit van zijn handelen, noch dat hij geen keuzevrijheid meer had in zijn handelen. In zoverre adviseert de psychiater dat hem deze feiten volledig zijn toe te rekenen. Vanwege de functionele beperkingen in frustratietolerantie en emotieregulatie wordt door de psychiater geadviseerd om de tenlastegelegde bedreigingen jegens ex-vriendin en zus, indien bewezen, in een (licht) verminderde mate toe te rekenen. Wat betreft de overige feiten onthoudt de psychiater zich van een advies gezien de ontkennende houding van de verdachte.
De psycholoog schrijft in het rapport dat de verdachte bij oplopende spanningen en problemen, bijvoorbeeld bij door hem ervaren (dreigende) afwijzing en krenking, al snel de situatie onvoldoende overziet en schieten zijn emotie- en agressieregulatie vaardigheden al snel tekort, neemt het gevoel van machteloosheid en frustratie toe en wat vervolgens resulteert in agressief acting-outgedrag, in de vorm van de hem ten laste gelegde
agressieve delicten. Betrokkene wordt op die momenten bovendien onvoldoende (intern) geremd in zijn gedrag als gevolg van zijn tekortschietende gewetensontwikkeling en empathische vermogens. De psycholoog adviseert om bij bewezenverklaring betrokkene vanuit gedragsdeskundig oogpunt deze hem ten laste gelegde agressie feiten in verminderde mate toe te rekenen.
De psycholoog schat het risico op agressief delictgedrag, en dan met name
verbaal, als matig tot hoog in, met name op de middellange en langere termijn. Het risico op
fysiek delictgedrag, met name in de partnerrelatie, acht de psycholoog als veel minder hoog in. De psycholoog kan het risico op recidive in een zedendelict vanwege betrokkenes ontkenning, moeilijk inschatten maar merkt op dat dat de ten laste gelegde feiten dateren van vijf jaar geleden en dat hij sindsdien niet meer verdacht is van vergelijkbare feiten.
De psychiater schat het risico op recidive bedreigingen tegen het leven gericht, als matig-hoog in, het risico op fysieke agressie van de verdachte schat de psychiater lager in en ten aanzien van het recidive risico op zedendelicten geeft terughoudend te zijn bij het geven van een inschatting. De psychiater adviseert te vermindering van het het risiico op recidive gewelddadig gedrag dat de verdachte behandeld wordt voor zijn persoonlijkheidsstoornis, met name voor zijn agressieregulatieproblemen, zijn frustratietolerantie en impulsiviteit.
Hoewel de deskundigen hier mede vanwege de ontkennende houding van de verdachte ten aanzien van de zedenfeiten geen conclusie trekken ten aanzien van de toerekenbaarheid acht de rechtbank – in het voordeel van de verdachte - aannemelijk dat zijn persoonlijkheidsstoornis ook bij de zedenfeiten in enige mate tot een beperkte keuzevrijheid heeft geleid. Het is immers, naar het oordeel van de rechtbank, goed voorstelbaar dat de functionele beperkingen van de verdachte in zijn frustratietolerantie en emotieregulatie ook invloed hebben gehad op die feiten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat alle bewezenverklaarde feiten de verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend.
Volgens de psychiater en psycholoog is behandeling van de verdachte wenselijk, maar gelet op het ontbreken van zelfinzicht bij de verdachte en een behandelvraag, in combinatie met de weerstand bij de verdachte tegen een toezicht bij de reclassering, adviseren zij de verdachte onvoorwaardelijk af te straffen.
Ten slotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het aanvullend reclasseringsadvies van 2 juli 2021 opgesteld door de heer [medewerker] , reclasseringswerker bij GGZ Fivoor. In het reclasseringsadvies staat dat de reclassering de kans op recidive met gevaar voor letselschade groot acht. De reclassering meent daarbij dat het gedrag van de verdachte, met name voor een kwetsbare vrouwengroep, gevaarlijk is. De reclassering ziet de noodzaak tot behandeling bij de verdachte. Nu de verdachte zelf geen hulpvraag heeft, eerdere gestarte behandelingen niet van de grond zijn gekomen en hij weerstand vertoont tegen het toezicht van de reclassering komt de reclassering tot de conclusie dat begeleiding met voorwaarden niet uitvoerbaar is. De reclassering adviseert de verdachte bij bewezenverklaring onvoorwaardelijk af te straffen.
De redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarbinnen de berechting van de verdachte had moeten plaatsvinden, fors is overschreden. De redelijke termijn van berechting vangt aan vanaf het moment dat door of vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. In het onderhavige geval was dat het verhoor van verdachte op 15 maart 2016 wat betreft het oudste feit. De rechtbank doet uitspraak in deze zaak op 13 september 2022. Er is dan ook sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van berechting van meer dan vier jaar. Gelet op deze forse overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de straf die gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten passend is, verminderen met 10%.
De straf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde strafbare feiten en de gevolgen die dit heeft gehad voor de slachtoffers, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank komt uit op een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Dit komt mede omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie. De rechtbank heeft bij de bepaling van de duur van die straf deels aansluiting gezocht bij de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, zoals neergelegd in de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak. Daarin is als uitgangspunt bij verkrachting 24 maanden gevangenisstraf vermeld. De rechtbank acht dat uitgangspunt voor de verkrachting gelet op de feiten en omstandigheden ook in deze zaak passend. Voor wat betreft de overige bewezenverklaarde feiten zijn de landelijke oriëntatiepunten als uitgangspunt niet passend gelet op de ernst van die feiten, de periode waarin deze zijn gepleegd en grotendeels met hetzelfde slachtoffer in een huiselijk geweld setting. De rechtbank ziet geen aanleiding voor oplegging van een voorwaardelijk strafdeel. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij noch hulp van de reclassering noch behandeling nodig heeft. En ook de deskundigen en de reclassering adviseren geen straf met bijzondere voorwaarden op te leggen. De strafmatigende omstandigheden (de licht verminderde toerekenbaarheid en de overschrijding van de redelijke termijn) meewegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in deze zaak passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De vordering van de benadeelde partij

8.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 6.585,24, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 335,24 aan materiële schade en € 6.250,- aan immateriële schade.
[aangever 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 5.750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
[aangever 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 1.136,65 te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, telkens vermeerderd met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft verder – gelet op de bepleite vrijspraken – verzocht de vorderingen van [aangever 2] en [aangever 3] primair af te wijzen en subsidiair niet-ontvankelijk te verklaren.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
De vordering is door de benadeelde partij [slachtoffer] voldoende onderbouwd en door de verdediging niet, dan wel onvoldoende betwist. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks (immateriële)schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 6.585,24 bestaande uit € 335,24 aan materiële schade en € 6.250,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 november 2015, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding I(09/837005-18) onder 1 bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [slachtoffer] aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 6.585,24 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2015 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
Als door de verdachte niet wordt betaald, zal deze betalingsverplichting worden aangevuld met na te noemen dagen gijzeling per toegewezen vordering.
De vorderingen van [aangever 2] en [aangever 3] :
De rechtbank zal de benadeelde partijen [aangever 2] en [aangever 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de verdachte van de feiten waarop deze vorderingen betrekking hebben, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partijen worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 57, 63, 242, 261, 284, 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I (09/837005-18) onder 2 en 3 en de bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding I (09/837005-18) onder 1 en 4, de bij dagvaarding II (09/837147-18) onder 1 tot en met 3 en de bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 1, 2, 3 en 5 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.5 bewezenverklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van het bij dagvaarding I(09/837005-18) onder 1 tenlastegelegde:
verkrachting;
ten aanzien van het bij dagvaarding I (09/837005-18) onder 4 tenlastegelegde:
een ander door een feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/837147-18)onder 1 tenlastegelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/837147-18) onder 2 tenlastegelegde:
laster;
ten aanzien van het bij dagvaarding II (09/837147-18) onder 3 tenlastegelegde:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van het bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 1 tenlastegelegde :
mishandeling;
ten aanzien van het bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 2 primair tenlastegelegde:
diefstal;
ten aanzien van het bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 3 tenlastegelegde:
bedreiging, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het bij dagvaarding III (09/837502-19) onder 5 tenlastegelegde:
poging tot een ander door een feitelijkheid en bedreiging met een feitelijkheid, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
DERTIG (30) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot een bedrag van € 6.585,24 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2015 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij [slachtoffer] , begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.585,24 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 november 2015 tot de dag waarop dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 68 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij [slachtoffer] heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
bepaalt dat de benadeelde partij
[aangever 2]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [aangever 2] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij
[aangever 3]niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij [aangever 3] in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. A.P. Sno, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. Ö. Aydin, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2022.