In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Ghanese nationaliteit, had op 27 juni 2022 een opvolgende asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 21 maart 2022 als kennelijk ongegrond was afgewezen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid verklaarde de opvolgende aanvraag op 6 augustus 2022 niet-ontvankelijk, omdat eiser geen nieuwe relevante feiten of omstandigheden had aangedragen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 23 augustus 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser stelde dat hij ten onrechte geen rechtsbijstand had gehad in de eerste asielprocedure en dat het eerdere besluit vernietigd diende te worden. Hij voerde aan dat de afwijzing van zijn huidige aanvraag op onjuiste gronden was gebaseerd en dat hij bij terugkeer naar Ghana vreest voor vervolging door de politie, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het EVRM.
De rechtbank overwoog dat er geen relevante wijziging van het recht was en dat eiser geen nieuwe elementen had aangedragen die de eerdere afwijzing konden ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en verklaarde het beroep ongegrond. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening.