Overwegingen
1. Eiseres heeft op 1 februari 2019 aangifte Bpm gedaan voor de auto met als datum van eerste toelating 28 juni 2017. Eiseres heeft bij de aangifte een taxatierapport van B.V. Expertisebureau RDM gevoegd dat is opgemaakt op 18 januari 2019. Tot het taxatierapport behoort een schadecalculatie met foto’s. Het bedrag van de schadecalculatie is berekend op
€ 40.137,44. Dit bedrag is in de aangifte voor 72% als waardevermindering in aanmerking genomen. De in aanmerking genomen handelsinkoopwaarde van € 35.000 is verder bepaald aan de hand van verkoopprijzen van een drietal referentievoertuigen van hetzelfde merk en model. De verschuldigde Bpm heeft eiseres berekend op € 9.325.
2. Verweerder heeft ten aanzien van de auto een bedrag van € 4.950 nageheven. Daarbij heeft verweerder zich met betrekking tot de auto gebaseerd op een hertaxatie van [E] , werkzaam bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ), van 13 februari 2019. Hierbij is de handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat vastgesteld op € 54.535. Verder is verweerder uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 107.681, gebaseerd op de koerslijst Autotelex Pro.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of verweerder terecht geen schadebedrag in aanmerking heeft genomen en of verweerder van de juiste historische nieuwprijs is uitgegaan.
Koerslijst Eurotaxglass’s
4. Tussen partijen is niet meer in geschil dat mag worden uitgegaan van de koerslijst Eurotaxglass’s. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat op de daarin vermelde handelsinkoopwaarden van de auto’s in onbeschadigde staat een vermindering van 15% dient te worden toegepast wegens de markt- en dealersituatie. Verweerder heeft daarmee ingestemd. Er moet daarom worden uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat van € 51.143.
5. Eiseres stelt dat de reparatiekosten zoals die zijn vermeld in het taxatierapport voor 72% in mindering dienen te worden gebracht op de handelsinkoopwaarde van de auto. Verweerder stelt dat uit het taxatierapport niet blijkt in hoeverre sprake is van schade en dat, voor zover sprake is van schade, de schade ten tijde van de aangifte al hersteld was.
6. Eiseres, op wie de bewijslast rust, heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van schade aan de auto die zou moeten leiden tot een waardevermindering. Bij de schadecalculatie die bij het taxatierapport is gevoegd zijn weliswaar enkele foto’s opgenomen zodat kan worden vastgesteld dat er ten tijde van die opname door RDW (op 17 januari 2019) sprake was van schade die de normale gebruikssporen overtreft, maar tijdens de hertaxatie zijn door DRZ enkel normale gebruikssporen aangetroffen. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat DRZ als gevolg van een late hertaxatie, te weinig schade heeft vastgesteld. Vaststaat dat de volgens het taxatierapport aanwezige schade in de periode tussen de taxatie door RDW en de schouw door DRZ op 13 februari 2019 is hersteld en dus niet meer aanwezig was. Eiseres heeft, tegenover de weerspreking door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat de schade pas na de aangiftedatum van 1 februari 2019 is hersteld. Dit betekent dat eiseres voor de auto € 28.899 teveel als waardevermindering wegens schade in aanmerking heeft genomen. De rechtbank stelt vast dat indien het schadebedrag buiten beschouwing wordt gelaten en wordt uitgegaan van de bij 4. vermelde handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat, eiseres voor de auto te weinig belasting op aangifte heeft voldaan.
7. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat de auto met een bedrag van € 10.000 in waarde is gedaald als gevolg van ex-schade. Het door haar overgelegde taxatierapport vermeldt daar niets over en ook overigens wordt de gestelde waardevermindering door eiseres niet onderbouwd.
8. Partijen verschillen verder van mening over de vraag van welke historische nieuwprijs moet worden uitgegaan bij de vaststelling van de afschrijving. Eiseres heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat moet worden uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 112.430. Zij heeft deze berekend op basis van de tussen partijen niet in geschil zijnde netto catalogusprijs van € 69.620, de BTW ten bedrage van € 14.620 en de eveneens tussen partijen niet in geschil zijnde bruto Bpm van € 28.190.
9. Verweerder stelt dat hij is uitgegaan van de koerslijst, zodat ook van de historische nieuwprijs van die koerslijst moet worden uitgegaan. Voor de onderhavige auto is echter geen koerslijst met een CO2-uitstoot van 199 gr/km beschikbaar. Wel is een koerslijst van een auto met een uitstoot van 189 gr/km beschikbaar. Omdat dit de meest vergelijkbare auto is, is verweerder van de historische nieuwprijs van dat voertuig uitgegaan.
10. Onder verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:11114), overweegt de rechtbank als volgt. 11. Op grond van artikel 1 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (de Wet) wordt – voor zover hier van belang – voor een personenauto Bpm verschuldigd ter zake van de registratie ervan in het Nederlandse kentekenregister. Indien de personenauto ten tijde van het belastbare feit eerder in gebruik is geweest, wordt het bij die personenauto behorende bedrag aan Bpm berekend met inachtneming van een vermindering (artikel 10, lid 1, van de Wet). Die vermindering is de afschrijving. Deze afschrijving wordt uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet, en de Bpm op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen (artikel 10, lid 2, van de Wet). Ingevolge artikel 9, lid 5, van de Wet moet onder catalogusprijs worden verstaan de in Nederland door de fabrikant of importeur publiekelijk kenbaar gemaakte prijs welke naar zijn inzicht bij verkoop aan de uiteindelijke afnemer valt te berekenen en is de Bpm zelf niet in deze geadviseerde verkoopprijs begrepen. Indien een zodanige prijs ontbreekt, wordt de catalogusprijs, op grond van de slotzin van artikel 9, lid 5, door vergelijking bepaald. Op grond van artikel 9, lid 4 van de Wet wordt onder netto catalogusprijs verstaan de catalogusprijs verminderd met de daarin begrepen omzetbelasting.
12. Blijkens voormeld wettelijk kader wordt de vermindering afgezet tegen het totaalbedrag van de netto catalogusprijs, de BTW en de Bpm van de betreffende auto. Geen van die componenten is in geschil, zodat van een historische nieuwprijs van € 112.430 kan worden uitgegaan. Het bepaalde in artikel 10, lid 2, van de Wet staat aan de door verweerder bepleite benadering in de weg.
13. Gelet op het voorgaande is de naheffingsaanslag te hoog vastgesteld. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 112.430 en een handelsinkoopwaarde van € 51.143 bedraagt het in aanmerking te nemen afschrijvingspercentage 54,51%. Tussen partijen is niet in geschil dat de bruto Bpm € 28.190 bedraagt. Na vermindering van dat bedrag met 54,51% resteert een bedrag aan Bpm van € 12.823. Nu reeds € 9.325 aan Bpm is betaald vermindert de rechtbank de naheffingsaanslag tot € 3.498.
14. Eiseres heeft geen afzonderlijke beroepsgronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte belastingrente. Dat in strijd met enige regel van geschreven of ongeschreven recht rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken. Wel dient de rentebeschikking te worden verminderd overeenkomstig de vermindering van de naheffingsaanslag.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep gegrond verklaard.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.620 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 541 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
De rechter is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: