ECLI:NL:RBDHA:2022:9100

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
NL22.16758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een vreemdeling met een vertrekwens en geldig paspoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2022 uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een Chinese vreemdeling, eiser, die een vertrekwens heeft geuit en in het bezit is van een geldig paspoort. De eiser had een vlucht aangevraagd en verkregen via het Internationaal Organisatie voor Migratie (IOM) en verzocht de maatregel van bewaring niet op te heffen, omdat zijn vertrek met het IOM gepland was voor de dag na de zitting. De rechtbank overwoog dat het verzoek van eiser om de maatregel niet op te heffen de sterkst denkbare onderbouwing van zijn vertrekwens vormde. De rechtbank constateerde dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was vanaf het moment dat de vluchtgegevens bekend waren geworden, en dat de maatregel onmiddellijk moest worden opgeheven. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en gelastte zijn onmiddellijke invrijheidstelling. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.100,- aan eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De rechtbank benadrukte dat een onrechtmatige inperking van het recht op vrijheid te allen tijde onmiddellijk beëindigd moet worden door de rechter die belast is met de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel van bewaring.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16758
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 september 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren [geboortedatum] 1990, van Chinese nationaliteit, eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Zitting hebben:

- mr. S. van Lokven, rechter
- mr. S.H. Snoeij, griffier

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft afstand gedaan van zijn recht om in persoon te worden gehoord en is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Aansluitend aan de behandeling van het beroep ter zitting en het sluiten van het onderzoek heeft de rechtbank mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 september 2022;
 gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
 veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Gronden maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder het standpunt ingenomen dat het belang van de openbare orde de maatregel vordert, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als
zware grondenvermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a: zich niet aan één of meer andere voor hem/haar geldende verplichtingen van
hoofdstuk 4 heeft gehouden;
4c: geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d: niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4f: arbeid heeft verricht in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen.
3. De feitelijke juistheid van de gronden die aan de bewaringsmaatregel ten grondslag zijn gelegd zijn door eiser niet betwist. Evenmin heeft eiser het risico op onttrekking aan het toezicht, dat uit deze gronden volgt, bestreden. De rechtbank constateert op dit punt eveneens geen onrechtmatigheden. Daarom kunnen deze gronden de maatregel dragen.
Overige rechtmatigheidsaspecten
4. Eiser heeft ter zitting, nadat door verweerder nadere toelichting is verschaft over de verrichte vertrekhandelingen, de beroepsgrond dat door verweerder onvoldoende voortvarend aan het vertrek van eiser is gewerkt ingetrokken. De rechtbank heeft overigens de rechtmatigheidsaspecten van de oplegging en voortduring van de maatregel ambtshalve beoordeeld en concludeert dat de maatregel tot aan 26 augustus 2022 niet onrechtmatig is geweest.
Artikel 59, derde lid, Vw 2000
5. Eiser beroept zich op artikel 59, derde lid, Vw 2000, welk artikel luidt als volgt:
“Bewaring van een vreemdeling (…) wordt beëindigd zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat."Eiser voert aan dat verweerder toepassing had dienen te geven aan voormeld artikel op de dag dat de vluchtgegevens van het IOM bekend zijn geworden – 26 augustus 2022 – gezien het geldige paspoort van eiser, zijn via het IOM verkregen vliegticket en zijn vertrekwens. Eiser is van mening dat de bewaring ten onrechte op en na 26 augustus 2022 is voortgezet, verzoekt het beroep gegrond te verklaren en een schadevergoeding vast te stellen voor iedere dag dat de bewaring onrechtmatig heeft voortgeduurd. Gelet op zijn vertrekwens en de geplande vluchtdatum van 6 september 2022 verzoekt eiser de rechtbank uitdrukkelijk om de maatregel van bewaring
nietop te heffen.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser gezien zijn verklaringen (in beroep), zijn geldige paspoort, zijn vliegticket dat hij via het IOM heeft verkregen en de op 26 augustus 2022 geboekte IOMvlucht zijn vertrekwens voldoende geconcretiseerd en is de geuite vertrekwens niet ongeloofwaardig. De argumenten van verweerder dat wordt getwijfeld aan de oprechtheid van de vertrekwens die eiser heeft geuit slagen niet. Verweerder heeft gewezen op de door eiser afgelegde verklaringen in het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel, de feiten en omstandigheden waaronder eiser is aangetroffen, de omstandigheid dat aan eiser reeds op 31 maart 2022 een terugkeerbesluit is opgelegd waaraan eiser niet geen gevolg heeft gegeven, het niet voldoen aan een eerdere meldplicht en de eerdere mogelijkheid die eiser heeft gehad om met het IOM te vertrekken. De rechtbank overweegt echter dat het uitdrukkelijke verzoek van eiser om de maatregel niet op te heffen ook als de rechtbank de maatregel onrechtmatig acht, om te voorkomen dat daardoor het geplande vertrek met IOM daags na de zitting niet zou kunnen doorgaan de sterkst denkbare onderbouwing van de geuite vertrekwens is. De bereidheid om ook als de maatregel onrechtmatig is en er dus geen titel voor vrijheidsbeneming is, in detentie te verblijven om daadwerkelijk naar het land van herkomst te kunnen vertrekken laat geen enkele ruimte voor twijfel. Iedere andere intentie dan een oprechte vertrekwens zou logischerwijze hebben geleid tot het verzoek om over te gaan tot onmiddellijke invrijheidstelling indien het beroep gegrond wordt verklaard. Dit betekent dat verweerder de bewaring op 26 augustus 2022 op grond van artikel 59, derde lid, Vw 2000 had dienen te beëindigen. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State van 2 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2045) en de latere verwijzingen van de Afdeling naar deze uitspraak. Dit betekent dat de beroepsgrond slaagt.
Conclusie
7. Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring is met ingang van 26 augustus 2022 onrechtmatig. De rechtbank zal geen gehoor geven aan het uitdrukkelijke verzoek van eiser om de bewaring gelet op de vlucht van 6 september 2022 (nu) nog niet op te heffen. Indien de rechtbank constateert dat de rechtszoekende onrechtmatig in bewaring is gesteld, zal de rechtbank de maatregel opheffen en de invrijheidstelling gelasten ongeacht de beroepsgronden en overige (praktische) argumenten van partijen. Immers, om een doeltreffende voorziening in rechte te bieden zoals gewaarborgd door artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie dient een onrechtmatige inperking op het recht op vrijheid te allen tijde onmiddellijk te worden beëindigd door de rechter die is belast met de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel van bewaring. De rechtbank beveelt dan ook de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 september 2022. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 5 september 2022.
8. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 11 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 11 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.100,-.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
10. De rechtbank heeft melding gemaakt van de mogelijkheid en termijn om hoger beroep in te stellen.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2022 door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.H. Snoeij, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op: 8 september 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.