ECLI:NL:RBDHA:2022:906

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
NL20.12707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak en niet-ontvankelijkheid beroep tegen niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiseres op 19 juni 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag voor een asielvergunning, ingediend op 12 september 2018. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 18 augustus 2020 alsnog besloten en de aanvraag ingewilligd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten, omdat eiseres geen belang meer had bij haar beroep tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelt dat het beroep niet-ontvankelijk is, aangezien het besluit van 18 augustus 2020 volledig tegemoetkwam aan de eisen van eiseres.

Daarnaast heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag en heeft zij beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing. De rechtbank had eerder, op 18 december 2019, verweerder opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen en een dwangsom opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden. Verweerder heeft in het besluit van 18 augustus 2020 aangegeven dat de maximale wettelijke dwangsom is verbeurd, maar heeft geen afzonderlijke dwangsom aan eiseres toegekend, wat eiseres betwist.

De rechtbank heeft geoordeeld dat zij niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiseres met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de dwangsommen. Dit onderdeel valt onder de burgerlijke rechter, aangezien de vaststelling van de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsommen geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en bepaalt dat eiseres haar vordering in dit opzicht bij de burgerlijke rechter moet indienen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12707

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.C. Kaptein),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 19 juni 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag van 12 september 2018 om een asielvergunning.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 18 augustus 2020 heeft verweerder alsnog beslist en de aanvraag van eiseres ingewilligd.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat de bestuursrechter kennelijk onbevoegd is of het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na kennis genomen te hebben van het dossier ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van dit artikel uitspraak te doen en overweegt hiertoe als volgt.
3. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep (niet tijdig beslissen) mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
4. Nu verweerder op 18 augustus 2020 een (inwilligend) besluit heeft genomen op de asielaanvraag, heeft eiseres geen belang meer bij haar beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
5. Eiseres heeft verweerder bij brief van 9 juli 2019 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. Zij heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het alsnog uitblijven van een beslissing. Bij uitspraak van 18 december 2019 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, verweerder opgedragen om binnen vier weken een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Ook heeft de rechtbank bepaald dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
6. Bij het besluit van 18 augustus 2020 heeft verweerder beslist dat hij ten aanzien van eiseres de maximale wettelijke dwangsom heeft verbeurd wegens te laat beslissen. Voor de rechterlijke dwangsom heeft verweerder verwezen naar de echtgenoot van eiseres. Aan hem wordt al het volledige bedrag uitgekeerd en vanwege onderling samenhang tussen de twee zaken, is aan hen gezamenlijk één dwangsom verbeurd, aldus verweerder.
7. Eiseres betoogt dat verweerder in het besluit van 18 augustus 2020 ten onrechte geen afzonderlijke rechterlijke dwangsom aan haar heeft toegekend. Volgens eiseres is geen sprake van een gezamenlijke dwangsom voor haar en haar partner. Aan haar zou afzonderlijk een rechterlijke dwangsom moeten worden toegekend. Zij wijst in dit kader op de uitspraak van 18 december 2019 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder een afzonderlijke dwangsom is verschuldigd als hij niet aan de in die uitspraak gegeven opdracht voldoet.
8. De rechtbank is van oordeel dat de bestuursrechter niet bevoegd is kennis te nemen van dit onderdeel van het beroep van eiseres. In deze zaak gaat het om een beroep dat ziet op de vaststelling van de hoogte van een dwangsom die is opgelegd op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb. De hoogste bestuursrechter heeft eerder geoordeeld dat de (vaststelling van de) verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen als bedoeld in artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, geen publiekrechtelijke rechtshandeling is. Dit is dus geen besluitonderdeel waartegen eiseres in beroep kan gaan [2] . Voor het vaststellen van de verschuldigdheid en hoogte van de nadere dwangsom moet eiseres zich tot de burgerlijke rechter wenden. Daar kan zij zich desgewenst ook beroepen op de meergenoemde uitspraak van 18 december 2019 waarin is geoordeeld dat de zaken van eiseres en haar partner niet samenhangend zijn en daarom ook voor eiseres geldt dat indien niet binnen de termijn wordt beslist, dwangsommen worden verbeurd.
9. Gelet op het voorgaande is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van het beroep voor zover dit ziet op de vaststelling van de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen door verweerder. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
  • verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het beroep gericht tegen de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsommen;
  • bepaalt dat eiseres haar vordering in zoverre bij de burgerlijke rechter dient aan te brengen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL19.28637.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1152, r.o. 7.