ECLI:NL:RBDHA:2022:8976

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/835
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wegens verbroken gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Marokkaanse man, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend op basis van zijn gezinsband met zijn echtgenote, referente. De Staatssecretaris heeft deze vergunning ingetrokken met terugwerkende kracht per 1 november 2019, omdat de gezinsband met referente zou zijn verbroken. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de intrekking terecht is. De rechtbank stelt vast dat de gezinsband inderdaad is verbroken, zoals blijkt uit een meldingsformulier van referente, waarin zij aangeeft dat zij niet meer samenwoont met eiser en dat de echtscheidingsprocedure is gestart. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de informatie in het meldingsformulier onjuist is. De rechtbank overweegt verder dat de belangenafweging van de Staatssecretaris, waarbij het belang van de Nederlandse overheid bij een restrictief migratiebeleid zwaarder weegt dan het belang van eiser bij zijn privéleven, niet onterecht is. Eiser heeft geen sterke binding met Nederland kunnen aantonen, aangezien hij het grootste deel van zijn leven in Marokko heeft gewoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/835

uitspraak van de meervoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. P.G.M. Lodder),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A.C.M. Prins).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referente] (referente) ingetrokken met ingang van 1 november 2019. Verder heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd.
Bij besluit van 13 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [1966] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Aan hem is vanaf 11 juni 2015 een verblijfsvergunning verleend voor verblijf bij referente, zijn echtgenote. Verweerder heeft van referente een meldingsformulier ontvangen van 11 februari 2020 (het meldingsformulier). Hierin heeft zij aangegeven dat haar gezinsband met eiser met ingang van 1 november 2019 is verbroken. Ook heeft zij hierin aangegeven dat zij niet meer samenwoont met eiser en dat zij deze wijziging niet tijdig (binnen vier weken) heeft gemeld bij de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Utrecht. Referente is in november 2019 een echtscheidingsprocedure gestart. Uit de BRP blijkt dat eiser sinds 29 januari 2020 niet meer op hetzelfde adres als referente staat ingeschreven.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aan eiser verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken per 1 november 2019. Verweerder stelt dat eiser sinds die datum niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. De reden daarvoor is dat de gezinsband tussen eiser en referente is verbroken. Verweerder baseert dit op het meldingsformulier. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met eisers recht op familie- en privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] .

Standpunt van eiser

3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat verweerder zijn verblijfsvergunning ten onrechte heeft ingetrokken met ingang van 1 november 2019. Volgens eiser mocht verweerder niet uitgaan van de juistheid van de informatie in het meldingsformulier. Het meldingsformulier is namelijk pas op 11 februari 2020 verstuurd. Ook blijkt uit de BRP dat eiser pas in januari 2020 is uitgeschreven van het adres waar referente staat ingeschreven. Eiser voert verder aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning in strijd is met zijn recht op privéleven. Hij meent namelijk dat hij een sterke binding met Nederland heeft ontwikkeld.
Juridisch kader
4. Het in deze zaak relevante juridische kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Oordeel van de rechtbank

Ingangsdatum van de intrekking
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser niet langer voldoet aan het verblijfsdoel van de ingetrokken verblijfsvergunning, omdat de gezinsband met referente verbroken is. In geschil is het moment waarop de gezinsband is verbroken en daarmee het moment waarop niet langer werd voldaan aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning.
6. Het bestreden besluit is een belastend besluit. Het is daarom aan verweerder om aannemelijk te maken dat per 1 november 2019 aan de voorwaarden voor de intrekking van de verblijfsvergunning is voldaan. Verweerder heeft in dit kader gewezen op het meldingsformulier. Op grond van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat de gezinsband tussen referente en eiser per 1 november 2019 is verbroken.
7. Het is vervolgens aan eiser om aan te tonen dat de datum in het meldingsformulier niet klopt en dat de gezinsband na deze datum nog heeft voortgeduurd. Daarin is eiser naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd. De enkele omstandigheid dat de referente het meldingsformulier pas enige tijd na de datum van de gestelde beëindiging van de gezinsband heeft ingestuurd, maakt op zichzelf niet dat moet worden getwijfeld aan de juistheid van die datum. Ook de omstandigheid dat eiser pas per januari 2020 is uitgeschreven van het adres van referente in de BRP, weerspreekt die juistheid niet. De inschrijving van een vreemdeling in de BRP op een adres is namelijk niet leidend voor de vraag wanneer een gezinsband is verbroken. [2] Bovendien heeft referente met het meldingsformulier te kennen gegeven dat de adreswijziging van eiser niet binnen vier weken na de beëindiging van hun gezinsband is gemeld bij de BRP. Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht daarop gewezen. Verweerder heeft verder terecht geconcludeerd dat eiser in het geheel geen bescheiden of ander bewijs heeft overgelegd waaruit blijkt dat de melding van referente onjuist is en/of anders zou moeten worden geïnterpreteerd. Ook heeft eiser niet gesteld dat de relatie met referente ook na 1 november 2019 nog voortduurde, laat staan dat hij dat met stukken (bijvoorbeeld foto’s, kopieën van sms- of chatberichten of verklaringen van derden) aannemelijk heeft gemaakt. Het voorgaande betekent dat het standpunt van verweerder, dat de gezinsband tussen eiser en referente op 1 november 2019 is verbroken en dat eiser per die datum niet langer voldeed aan de beperking waaronder hem een verblijfsvergunning was verleend, overeind blijft. Verweerder heeft de verblijfsvergunning dan ook terecht per 1 november 2019 ingetrokken.
Privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM
8. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in Nederland een beschermenswaardig privéleven heeft, zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De discussie tussen partijen ziet op de vraag of verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in eisers nadeel heeft mogen laten uitvallen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Verweerder heeft zich op basis hiervan niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van de Nederlandse overheid bij het voeren van een restrictief migratiebeleid zwaarder weegt dan het belang van eiser bij uitoefening van zijn privéleven in Nederland. Verweerder heeft in dit verband mogen aanvoeren dat
eiser vanaf zijn geboorte tot aan zijn 50e levensjaar, dus het overgrote deel van zijn leven, in Marokko heeft gewoond en dat hij de taal van dat land spreekt. Verweerder heeft daarom niet ten onrechte aangenomen dat eiser nog altijd sterke banden heeft met Marokko en dat hij daar een sociaal vangnet heeft. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat eiser geen langdurig verblijf in Nederland heeft gehad en dat niet is gebleken dat eiser in deze periode een sterke binding met Nederland is aangegaan. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser in Nederland werkt en sociale contacten is aangegaan, onvoldoende is om een sterke binding met Nederland aan te nemen en dat niet is gebleken dat zijn banden met Nederland sterker zijn dan die met Marokko. Verweerder heeft dus het belang van de Nederlandse overheid bij de bescherming van het economisch welzijn zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser. Verweerder heeft in het bestreden besluit het standpunt ingenomen dat het economisch welzijn niet slechts de bescherming van de algemene middelen omvat, maar onder meer ook de bescherming van de arbeidsmarkt en de uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten, zoals onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur. De rechtbank kan dit standpunt van verweerder volgen. Dat eiser in Nederland belasting betaalt en dus mede zorg draagt voor de financiering van de genoemde faciliteiten, laat daarom onverlet dat de Nederlandse samenleving, vanuit het oogpunt van bescherming van het economisch welzijn, belang heeft bij een vertrek van eiser uit Nederland.
Terugkeerbesluit
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht dat het terugkeerbesluit een gebrek bevat, omdat daarin niet is vermeld dat eiser naar Marokko dient terug te keren. De gemachtigde heeft de rechtbank verzocht om dit gebrek te passeren, omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank laat dit verder onbesproken, omdat eiser geen beroepsgrond heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzitter, en mr. R.J.A. Schaaf en
mr. I. Helmich, leden, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Juridisch kader
In artikel 19 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden ingetrokken op de gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, met uitzondering van onderdeel b.
In artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw is bepaald dat de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.
In artikel 14, derde lid, van de Vw is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan.
In artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), is bepaald dat de in artikel 14, derde lid, van de Vw bedoelde beperkingen verband houden met verblijf als familie- of gezinslid.
In artikel 3.13, eerste lid, van het Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid, aan het in artikel 3.14 genoemde gezinslid van de in artikel 3.15 bedoelde hoofdpersoon, indien wordt voldaan aan alle in de artikelen 3.16 tot en met 3.22a genoemde voorwaarden.
In artikel 3.14, aanhef en onder a, van het Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb, wordt verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig geregistreerd partnerschap is aangegaan.
In artikel 3.17 van het Vb is bepaald dat de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, van het Vb, wordt verleend, indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.
Op grond van paragraaf B7/3.1.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt de IND aan dat de vreemdeling en referent samenwonen, als bedoeld in artikel 3.17 van het Vb, als zij aan alle volgende voorwaarden voldoen:
- de referent en de vreemdeling wonen feitelijk samen;
- de referent en de vreemdeling voeren naar buiten toe hetzelfde adres; en
- de referent en de vreemdeling zijn ingeschreven op hetzelfde adres in de BRP.
Op grond van paragraaf B7/3.1.5. van de Vc neemt de IND aan dat de gezinsband verbroken is als het huwelijk tussen de vreemdeling en de referent feitelijk of juridisch verbroken is.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:966.