ECLI:NL:RBDHA:2022:8928

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
6 september 2022
Zaaknummer
NL21.18794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig verblijf en terugkeerbesluit; onvoldoende doorvragen door verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een terugkeerbesluit ontvangen op 16 november 2021, waarin haar werd meegedeeld dat zij de Europese Unie binnen 28 dagen diende te verlaten. Eiseres heeft hiertegen beroep aangetekend, stellende dat zij rechtmatig verblijf heeft en dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en de vergewisplicht. Tijdens de zitting op 6 april 2022 heeft de rechtbank vastgesteld dat er onvoldoende doorgevraagd is naar de omstandigheden van eiseres, met name naar haar familieleven en de aanwezigheid van haar partner en stiefdochter tijdens het gehoor. De rechtbank oordeelde dat verweerder had moeten onderzoeken of eiseres op grond van het Unierecht een afgeleid verblijfsrecht had. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet zorgvuldig was voorbereid en vernietigde het besluit. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.18794
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Surinaamse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2021 heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiseres uitgereikt waarbij eiseres is aangezegd dat zij de Europese Unie binnen 28 dagen dient te verlaten.
Op 1 december 2022 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een aanvullend proces-verbaal op het proces-verbaal van 16 november 2021 bij het AVIM [1] op te vragen en te overleggen. Op 20 april 2022 heeft verweerder een brief naar de rechtbank gestuurd. Op 21 april 2022 heeft eiser hierop een reactie gegeven.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Achtergrond
1. Aan eiseres is op 16 november 2021 een terugkeerbesluit uitgereikt op grond van artikel 62 van de Vreemdelingenwet 2000 met een vertrektermijn van 28 dagen, omdat gebleken is dat zij onrechtmatig in Nederland verblijft.
Standpunt eiseres
2. Eiseres stelt dat zij wel rechtmatig verblijf heeft. De AVIM is volgens eiseres op de hoogte gebracht van de relatie van eiseres met meneer [naam] , die een Nederlandse dochter heeft. Aan eiseres is daarom een meldplicht opgelegd door de AVIM. Het besluit is volgens eiseres in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de vergewisplicht. Ten onrechte berust het bestreden besluit op het standpunt dat geen sprake zou zijn van rechtmatig verblijf. Op 23 november 2021 is een verzoek om toetsing aan het EU-recht ingediend. Het rechtmatig verblijf bestaat van rechtswege. Verder stelt eiseres dat zij zich niet naar behoren heeft kunnen verdedigen, omdat zij ten onrechte geen zienswijze heeft kunnen indienen met behulp van een juridisch deskundige tegen een belastend besluit.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat uit rechtspraak van de Afdeling [2] volgt dat verweerder kan zijn gehouden om bij de voorbereiding van een terugkeerbesluit nader te onderzoeken of eiseres op grond van het Unierecht een afgeleid verblijfsrecht heeft. Eiseres zal daartoe voldoende concrete aanknopingspunten moeten aandragen. [3]
4. De rechtbank acht bij de beoordeling of er voldoende concrete aanknopingspunten zijn van belang dat eiseres op zitting heeft aangegeven dat naast haar partner ook haar stiefdochter aanwezig was tijdens het gehoor. In het proces-verbaal van 16 november 2021 staat niet genoemd dat zij aanwezig waren. Aangezien eiseres hen wel heeft genoemd tijdens het gehoor, achtte de rechtbank het van belang om vast te stellen dat zij daadwerkelijk aanwezig waren tijdens het gehoor. Daarom heeft de rechtbank aan verweerder verzocht om bij de AVIM een aanvullend proces-verbaal op te vragen. Verweerder heeft geen aanvullend proces-verbaal aan de rechtbank gestuurd. Verweerder heeft slechts per brief van 20 april 2022 aangegeven dat de AVIM heeft laten weten dat het gehoor alleen met eiseres is afgenomen en dat de vriend van eiseres naar het politiebureau is meegekomen. Tijdens de ontmoeting in de hal met haar vriend heeft eiseres medegedeeld dat zij verblijf bij haar partner zou aanvragen. Verweerder vermeldt echter niet, zoals door de rechtbank gevraagd, of de stiefdochter van eiseres wel of niet aanwezig was op het politiebureau. Omdat verweerder de aanwezigheid van de stiefdochter ook niet betwist gaat de rechtbank ervan uit dat zij ook aanwezig was bij het gehoor. Verder staat in het proces-verbaal van het gehoor op 16 november 2021 dat eiseres heeft aangegeven dat zij een dochter van twintig heeft, dat zij in Utrecht studeert en dat zij in Nederland mag verblijven. Op de vraag hoe haar familieleven eruitziet heeft zij geantwoord: “Ik leef met mijn vriend en dochter en mijn dochter is af en toe bij ons.”
5. De rechtbank is van oordeel dat in deze omstandigheden, de aanwezigheid van de partner en stiefdochter van eiseres bij het gehoor, de mededeling dat zij verblijf bij haar partner zou aanvragen en het antwoord op de vraag hoe haar familieleven eruitziet, er voldoende aanknopingspunten waren om door te vragen naar het familieleven van eiseres. Zo volgt uit het verslag van gehoor niet dat eiseres is gevraagd naar de nationaliteit van haar (partner en) stiefdochter en in hoeverre zij voor haar zorgt. Dat had onder de gegeven omstandigheden wel gemoeten. Op basis van de dan verkregen informatie had verweerder kunnen beoordelen of eiseres voldoende aanknopingspunten voor het mogelijke bestaan van een afgeleid verblijfsrecht naar voren heeft gebracht en of hij daar nader onderzoek naar zou moeten doen. Verweerder had eiseres dan in de gelegenheid kunnen stellen om haar verklaringen met documenten te onderbouwen. In dit geval is het gehoor te beperkt geweest om deze beoordeling te kunnen maken. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet zorgvuldig is voorbereid.
Conclusie
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en zal het bestreden besluit worden vernietigd. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding om de overige beroepsgronden te bespreken.
7. Verder ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
2.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Zie de Afdeling op 28 juni 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1360 en ECLI:NL:RVS:2021:1346 en op 8 september 2021 ECLI:NL:RVS:2021:1997.