In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2022, beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen vier besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leiden. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsuitkering van eiseres, de afwijzing van haar aanvraag voor bijzondere bijstand, en de herziening en terugvordering van eerder verstrekte bijstand. Eiseres, die een bijstandsuitkering ontvangt, heeft in 2013 haar ex-partner gescheiden en heeft drie kinderen die bij haar wonen. Het college heeft de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken op basis van het vermoeden dat zij een gezamenlijke huishouding voert met haar ex-partner, die op een ander adres staat ingeschreven. Eiseres heeft echter betwist dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding en heeft geweigerd mee te werken aan een huisbezoek van het college.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 juli 2022 behandeld en concludeert dat het college niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gezamenlijke huishouding in de relevante periode van 20 februari 2017 tot en met 2 maart 2020. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van het college in strijd zijn met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De rechtbank vernietigt de besluiten van het college met betrekking tot de herziening en terugvordering van de bijstand, maar verklaart de beroepen tegen de intrekking van de bijstandsuitkering en de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand ongegrond. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 2.600,- en het college moet het griffierecht vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming door het college en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren bij claims van gezamenlijke huishouding.