ECLI:NL:RBDHA:2022:8868
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag en overdracht aan Duitsland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.R. van de Water, had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd meegedeeld dat hij zou worden overgedragen aan de autoriteiten van Duitsland. Tijdens de zitting op 18 augustus 2022 in Breda, waar eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de rechtbank de zaak behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 4 juli 2022 met onbekende bestemming is vertrokken en dat zijn gemachtigde al enkele weken geen contact meer met hem heeft gehad. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelt op asielrechtelijke bescherming in Nederland. Bovendien heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken, wat betekent dat hij ook geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door rechter mr. R.A. Karsten-Badal, in aanwezigheid van griffier mr. S.C. Spruijt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.