ECLI:NL:RBDHA:2022:8704

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.10647
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van Dublinverordening met betrekking tot verantwoordelijkheidscriteria en evenredigheidsbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een onbekende nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van de Dublinverordening, omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. A. de Graaf, en een tolk, M.D.M. Metry. De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld en eiseres heeft haar bezwaren tegen het bestreden besluit toegelicht.

De rechtbank overweegt dat eiseres niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat haar belangen zijn geschaad. De rechtbank stelt vast dat eiseres toegang had tot het digitale dossier en dat er geen schending van het verdedigingsbeginsel heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de verweerder in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres in behandeling te nemen, ondanks haar argumenten over de hechte familiebanden met haar dochter en kleindochter. De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiseres niet zodanig zijn dat de overdracht aan Frankrijk als onevenredig hard zou moeten worden beschouwd.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en geeft aan dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10647

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M.D.M. Metry. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1954 en haar nationaliteit is onbekend. Zij heeft op 6 december 2021 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Allereerst meent eiseres dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat haar gemachtigde geen toegang had tot het dossier van eiseres.
Verder had verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening haar aanvraag in behandeling moeten nemen. Het is onevenredig om eiseres te scheiden van haar dochter en kleindochter met wie ze een groot deel van haar leven heeft doorgebracht en heeft samengewoond. Eiseres doet in dat kader een beroep op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Eiseres heeft hechte banden met haar kleindochter en heeft haar vergezeld bij de reis naar Syrië. Verder dient de eerbiediging van het familie- en gezinsleven voorop te staan bij de toepassing van de Dublinverordening. Eiseres verwijst hiertoe naar punt 17 van de Preambule van de Dublinverordening. Ter zitting heeft eiseres ook nog verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 30 september 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:10840), waarin het volgens eiseres om een vergelijkbare zaak ging.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Strijd met de Awb
4. Naar het oordeel van de rechtbank is door eiseres niet voldoende onderbouwd dat sprake is geweest van strijd met de Awb vanwege schending van het verdedigingsbeginsel. In beroep heeft de gemachtigde van eiseres toegang gehad tot het digitale dossier van eiseres en beroepsgronden ingediend tegen het bestreden besluit. Niet is gebleken, dat eiseres in haar belangen is geschaad. Deze beroepsgrond faalt dus.
Toepassing artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening
5. In individuele gevallen kan verweerder gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, indien de betrokken vreemdeling op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in zijn geval van een onevenredige hardheid getuigt. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen, als Nederland daartoe op grond van de in de Dublinverordening neergelegde criteria niet verplicht is. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing terughoudend.
5.1.
In de door eiseres aangevoerde omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen grond hoeven zien om haar asielaanvraag aan zich te trekken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij een groot deel van haar leven heeft samengewoond met haar dochter en kleindochter en dat zij hechte en persoonlijke banden heeft met haar kleindochter. Deze omstandigheden maken nog niet dat de overdracht van een onevenredige hardheid getuigt of dat sprake is van een bijzonder samenstel van factoren dat maakt dat de behandeling van het asielverzoek in Nederland in de rede ligt. Van strijd met het evenredigheidsbeginsel is geen sprake. Verweerder heeft zijn standpunt op pagina 4 van het (bij het bestreden besluit betrokken) voornemen en op pagina 4 en 5 van het bestreden besluit, ook voldoende gemotiveerd. De verwijzing door eiseres naar eerdergenoemde uitspraak van zittingsplaats Haarlem, doet hier niet aan af omdat het daar niet om een met de zaak van eiseres vergelijkbare zaak ging. In die “Haarlemse” zaak betrof het een moeder met minderjarige kinderen en één meerderjarige zoon, die gezamenlijk vanuit Syrië via Duitsland naar Nederland waren gereisd. In Duitsland waren van alle gezinsleden vingerafdrukken afgenomen. Verweerder had hierop voor al deze gezinsleden claimverzoeken gedaan aan Duitsland, waarop alleen het claimverzoek van de meerderjarige zoon door Duitsland werd afgewezen, waarschijnlijk door een fout in de registratie van de vingerafdrukken van de meerderjarige zoon in Duitsland. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze feiten en omstandigheden van geheel andere orde dan die in de zaak van eiseres.
Daarom faalt ook deze beroepsgrond.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.