ECLI:NL:RBDHA:2022:8697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.7372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens gebrek aan nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somaliër die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 19 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De eiser, die eerder meerdere asielaanvragen had ingediend, stelde dat hij vreesde voor vervolging door Al Shabaab, vooral na de moord op zijn oom. Tijdens de zitting op 17 mei 2022 was de eiser echter niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat de eiser in eerdere procedures al had aangegeven te vrezen voor Al Shabaab en dat de dood van zijn oom niet als nieuw element kon worden beschouwd, omdat hij dit niet had onderbouwd tijdens het gehoor. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. Bovendien werd het inreisverbod dat aan de eiser was opgelegd, niet in strijd geacht met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de eiser niet had aangetoond dat hij een gezinsleven had in Nederland.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris. De uitspraak werd gedaan door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier L.N. Kurzawa, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7372

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluit van 19 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.7373, op 17 mei 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Somalische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1984.
2. Eiser heeft eerder, op 2 december 2008, zijn eerste asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 juni 2009 afgewezen. Het beroep van eiser tegen dit besluit is op 4 maart 2010 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is op 9 juni 2010 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) ongegrond verklaard.
2.1.
Op 25 maart 2011 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij
beschikking van 4 april 2011 is deze aanvraag afgewezen . Het beroep van eiser tegen dit besluit is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Den Bosch, op 29 april 2011 ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is op 28 juni 2011 door de Afdeling ongegrond verklaard.
2.2.
Op 12 april 2013 heeft eiser opnieuw een opvolgende asielaanvraag ingediend. Bij
beschikking van 15 april 2013 is deze aanvraag afgewezen. Deze beschikking heeft verweerder tevens als een terugkeerbesluit aangemerkt. Het beroep van eiser tegen dit besluit is door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 10 oktober 2014 ongegrond verklaard. Het hoger beroep van eiser tegen deze uitspraak is op 19 juni 2015 door de Afdeling ongegrond verklaard.
2.3.
Op 18 maart 2022 is eiser staande gehouden en is aan eiser een maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft hierop wederom een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het thans bestreden besluit.
3. Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat er sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd, of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft dit gedaan onder verwijzing naar de hierboven genoemde beschikkingen van 19 juni 2009, 4 april 2011 en 15 april 2013. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000. Tevens heeft verweerder een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert ten eerste aan dat er wel degelijk sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Hij voert aan dat zijn oom recentelijk is vermoord en dat hij een vergelijkbare behandeling vreest. Eiser vreest Al Shabaab omdat hij bij terugkeer naar Somalië als afvallige zal worden gezien omdat hij verwesterd is. Daarnaast voert eiser aan dat het terugkeerbesluit niet meer actueel is en dat verweer onterecht van dit besluit uitgaat. Eiser is namelijk geworteld in de Nederlandse samenleving, heeft hier privé- en gezinsleven opgebouwd en is vele jaren door de overheid gedoogd. Daarnaast stelt eiser zich op het standpunt dat het terugkeerbesluit van 15 april 2013 in strijd is met vaste jurisprudentie van de Afdeling, [1] omdat daarin niet is opgenomen naar welk land eiser uitgezet dient te worden. Verder voert eiser ten aanzien van het opgelegde inreisverbod aan dat het in strijd met artikel 8 EVRM is, omdat eiser in Nederland gezinsleven had uitgeoefend met zijn partner en kinderen en ook privéleven heeft opgebouwd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Nieuwe elementen of bevindingen
5. Eiser betoogt ten eerste dat het feit dat zijn oom op een verschrikkelijke wijze is gedood een nieuw element is dat zijn asielrelaas onderbouwt, maar dat verweerder daarover geen enkele vraag heeft gesteld. De rechtbank overweegt dat verweerder tijdens het gehoor opvolgende aanvraag aan eiser heeft gevraagd wat de redenen zijn voor zijn opvolgende aanvraag. Eiser heeft toen niet genoemd dat de dood van zijn oom een van de redenen was om een opvolgende aanvraag in te dienen. Eiser heeft weliswaar gezegd dat zijn oom is vermoord, maar dit heeft hij gezegd als antwoord op de vraag of er wijzigingen zijn ten aanzien van zijn persoonsgegevens ten opzichte van zijn vorige procedures en ten aanzien van zijn in Somalië verblijvende familieleden. Eiser heeft echter niet gesteld dat de dood van zijn oom betrekking heeft op zijn eigen vrees. Het mag van eiser worden verwacht dat, als dit feit zijn vrees voor terugkeer onderbouwt, hij dit aangeeft tijdens het gehoor. Verweerder heeft zich dus op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet heeft onderbouwd dat de dood van zijn oom in verband moet worden gebracht met zijn asielrelaas en zijn angst voor Al Shabaab. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de dood van de oom van eiser geen nieuw element of bevinding betreft dat relevant is voor de asielaanvraag van eiser.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder zich aanvullend nog naar voren gebracht dat, zelfs al zou worden gevolgd dat de oom van eiser door Al Shabaab zou zijn omgebracht, eiser geen problemen zal ondervinden bij terugkomst naar Mogadishu. Verweerder heeft in de eerdere procedures al vastgesteld dat niet gevolgd wordt dat eiser uit Zuid-Somalië komt. Eiser kan daarom zonder problemen naar Mogadishu terugkeren, welke niet onder de controle van Al Shabaab staat. De rechtbank volgt dit betoog van verweerder.
5.2.
De rechtbank overweegt verder dat eisers betoog dat hij Al Shabaab vreest omdat hij verwesterd is en bij terugkeer naar Somalië als een afvallige zal worden gezien, geen nieuw element of bevinding is. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiser al in zijn eerdere procedures de angst voor Al Shabaab aan zijn asielaanvragen ten grondslag heeft gelegd. Zo heeft de gemachtigde van eiser in het gehoor van 12 april 2013 gewezen op de situatie van Somaliërs die terugkeren uit het westen. [2] Vervolgens is eiser gevraagd of het gevaarlijk voor hem zou zijn om terug te keren naar Somalië, juist omdat hij uit Nederland afkomstig is. Daarop heeft eiser verklaard dat hij als verrader zal worden gezien als hij terugkeert naar Somalië. De rechtbank overweegt dat eiser dus al in zijn vorige procedure beroep deed op het feit dat hij bij de terugkomst naar Somalië extra risico loopt doordat hij in een westers land heeft verbleven. Verweerder heeft dus terecht bevonden dat dit standpunt van eiser geen nieuw element of bevinding betreft.
5.4.
Ten aanzien van de verwestering van eiser heeft verweer ter zitting nog naar voren gebracht dat eiser bij terugkeer naar Somalië geen problemen zal ondervinden wegens eventuele verwestering. De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Eiser heeft immers het grootste gedeelte van zijn leven in Somalië gewoond. Daarnaast zou eiser, zoals hierboven al uitgelegd, uitgezet worden naar Mogadishu, waar Al Shabaab geen controle heeft. Indien eiser stelt dat hij wel problemen zal ondervinden door Al Shabaab in Mogadishu heeft hij deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser in Mogadishu geen problemen door Al Shabaab zal ondervinden vanwege een eventuele verwestering.
Terugkeerbesluit
6. De rechtbank overweegt dat het besluit van 15 april 2013 in rechte vaststaat. Het ligt in deze procedure daarom niet ter toetsing voor of aan dat besluit een gebrek kleeft waardoor het onrechtmatig is. In deze procedure ligt alleen de vraag voor of de staatssecretaris dat besluit tevens terecht heeft aangemerkt als het terugkeerbesluit.
6.1.
De rechtbank overweegt dat, hoewel verweerder eiser in dat besluit niet uitdrukkelijk heeft opgedragen naar Somalië te vertrekken, het land van terugkeer ondubbelzinnig uit de motivering van de meeromvattende beschikking, die tevens een terugkeerbesluit omvat, blijkt. Dit is in lijn is met de rechtspraak van de Afdeling op dit punt. [3] Uit de besluitvorming blijkt dat verweerder verwachtte dat hij naar Somalië zou terugkeren. Eiser werd tijdens al zijn gehoren in het Somalisch gehoord, de beslissingen in de eerdere procedures waren altijd gericht op Somalië, verweerder twijfelde niet aan de Somalische nationaliteit van eiser en had in het gehoor van 12 april 2013 aan hem gevraagd wat er zou gebeuren als eiser naar Somalië zou terugkeren. Er zijn in deze zaak ook geen aanwijzingen dat het land van herkomst een ander land is dan Somalië. Daarom heeft er op geen enkel moment in de terugkeerprocedure onduidelijkheid bestaan over het land waarheen eiser zou moeten terugkeren. De rechtsbescherming van de vreemdeling is op dit punt dan ook niet in gevaar geweest. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Inreisverbod
7. De rechtbank overweegt verder dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 EVRM.
7.1.
Eiser heeft geen stukken overgelegd om te onderbouwen dat hij getrouwd is en vader is van drie kinderen. Het aan eiser is om met stukken te onderbouwen dat hij beschermenswaardig gezinsleven met hen heeft. De enkele stelling van eiser dat verweerder in bezit is van de relevante stukken om het gezinsleven aan te nemen, volstaat niet. Daarnaast heeft verweerder zich ter zitting gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder weliswaar in een eerder besluit van 9 jaar geleden aangenomen heeft dat eiser gezinsleven heeft met zijn vrouw en kinderen, maar dat niet is gebleken of dat gezinsleven nog steeds bestaat en hoe hij de afgelopen 9 jaar invulling heeft gegeven aan dat gezinsleven. Verder heeft verweerder zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat nu de vrouw en de kinderen niet meer in Nederland verblijven er geen aanleiding bestaat om aan te nemen dat er gezinsleven zou bestaan.
7.2.
Daarnaast heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij beschermenswaardig privéleven in Nederland heeft opgebouwd. Eiser heeft geen stukken overgelegd om zijn privéleven in Nederland te onderbouwen en zijn banden met Nederland concreet te maken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de enkele stelling van eiser dat hij 14 jaar in Nederland verblijft en lange tijd gedoogd is geweest, niet voldoende is om beschermenswaardig privéleven aan te nemen. Ter zitting heeft verweerder nog nader toegelicht dat het uitgangspunt in de Werkinstructie met de richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM [4] is dat privéleven bij illegaal verblijf slechts bij hele uitzonderlijke omstandigheden tot verblijfsaanvaarding kan leiden. Daarvan is niet gebleken. De rechtbank volgt dit standpunt.
Wat is de conclusie?
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
9. De aanvraag is terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr.L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie p. 4 van het gehoor opvolgende aanvraag van 12 april 2013.
4.Werkinstructie 2020/16 (SUA).