ECLI:NL:RBDHA:2022:8697
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag Somaliër wegens gebrek aan nieuwe elementen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Somaliër die een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 19 april 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de eiser geen nieuwe elementen of bevindingen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag. De eiser, die eerder meerdere asielaanvragen had ingediend, stelde dat hij vreesde voor vervolging door Al Shabaab, vooral na de moord op zijn oom. Tijdens de zitting op 17 mei 2022 was de eiser echter niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door een gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de eiser in eerdere procedures al had aangegeven te vrezen voor Al Shabaab en dat de dood van zijn oom niet als nieuw element kon worden beschouwd, omdat hij dit niet had onderbouwd tijdens het gehoor. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe elementen waren die de aanvraag ontvankelijk zouden maken. Bovendien werd het inreisverbod dat aan de eiser was opgelegd, niet in strijd geacht met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat de eiser niet had aangetoond dat hij een gezinsleven had in Nederland.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris. De uitspraak werd gedaan door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier L.N. Kurzawa, en werd openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.