ECLI:NL:RBDHA:2022:8695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
NL21.4770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel en afwijzing aanvraag onbepaalde tijd op basis van onjuiste identiteit en homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van eiser, die stelt Ugandese nationaliteit te hebben en homoseksueel te zijn. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de verblijfsvergunning van eiser met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat eiser onjuiste informatie zou hebben verstrekt over zijn identiteit en reisroute. Eiser had eerder een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gekregen, maar de staatssecretaris betwistte de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over vervolging in Uganda vanwege zijn homoseksualiteit. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat eiser niet geloofwaardig was in zijn verklaringen en dat de staatssecretaris niet onterecht de verblijfsvergunning had ingetrokken. De rechtbank oordeelde ook dat er geen inbreuk was op het gezinsleven van eiser, aangezien de verblijfsvergunningen van zijn kinderen ook werden ingetrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde dat het inreisverbod niet disproportioneel was. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4770

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, en zijn kinderen:

V-nummer: [v-nummer 1]
[kind 1] ,
V-nummer: [v-nummer 2]
[kind 2] ,
V-nummer: [v-nummer 3]
[kind 3]
V-nummer: [v-nummer 4]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H. Belevska).

ProcesverloopBij besluit van 25 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van eiser met terugwerkende kracht tot 13 januari 2014 ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd afgewezen. Tevens heeft verweerder de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd van de kinderen van eiser met terugwerkende kracht tot 20 september 2017 ingetrokken. Verder heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 april 2022, tezamen met de zaak NL21.4771, op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Nakiyaga. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Ugandese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op 29 juli 1985.
1.1.
Bij besluit van 10 maart 2014 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 13 januari 2014, geldig tot 13 januari 2019. De reden voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was dat door verweerder geloofwaardig werd geacht dat eiser vanwege zijn homoseksuele geaardheid bij terugkeer naar Uganda het risico liep te worden blootgesteld aan vervolging. Op 21 november 2018 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend.
Het bestreden besluit
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Eiser heeft volgens verweerder ten tijde van zijn asielaanvraag onjuiste informatie gegeven over zijn identiteit, de datum van zijn vertrek uit Uganda, zijn reisroute en zijn asielrelaas. Eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid worden daarom niet meer geloofwaardig geacht. De problemen die eiser in 2013 zou hebben ondervonden wegens zijn geaardheid, met name de vernieling van zijn kapsalon, de arrestatie door de politie en het vastzitten in de gevangenis hebben niet kunnen plaatsvinden, omdat eiser al in januari 2013 Zweden is ingereisd. Het feit dat eiser informatie heeft achtergehouden doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en zijn gestelde seksuele gerichtheid. Verder heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiser een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van zijn privéleven in het kader van artikel 8 EVRM [1] te verlenen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser de Nederlandse overheid heeft misleid door informatie achter te houden tijdens zijn asielaanvraag en dat hij zijn privéleven in Nederland heeft opgebouwd terwijl hij wist dat zijn verblijfsvergunning kon worden ingetrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het beginsel van de goede procesorde. Op 13 mei 2016 heeft verweerder aan eiser laten weten niet over te gaan tot intrekking van zijn verblijfsvergunning, zodat eiser erop mocht vertrouwen dat hij zijn verblijfsvergunning zou behouden. Het is onduidelijk naar aanleiding van welke nieuwe feiten en omstandigheden verweerder vijf jaar later in het bestreden besluit toch is overgegaan tot intrekking. Verweerder is daarmee buiten zijn bevoegdheden getreden. Eiser voert verder aan dat hij ten tijde van zijn asielaanvraag geen onjuiste informatie heeft gegeven. Ten aanzien van de vaststelling van zijn identiteit stelt eiser zich op het standpunt dat de e-mail van 5 augustus 2014 geen betrouwbare bron van informatie is. Eiser is slachtoffer geworden van identiteitsfraude en chantage. Verweerder houdt ten onrechte vast aan de identiteitsinformatie die volgt uit het Zweedse visum. Verweerder had meer gewicht moeten toekennen aan de overgelegde kiezerspas, de verklaring van een derde en eisers eigen verklaringen. Ten aanzien van zijn geaardheid had verweerder eiser het voordeel van de twijfel moeten geven. Eiser heeft voldoende verklaard over zijn geaardheid om zijn homoseksualiteit aan te nemen. Hij heeft bovendien verklaringen van derden overgelegd om zijn geaardheid te onderbouwen. Daarnaast dateert het nader gehoor van 6 maart 2014 en had het op de weg van verweerder gelegen om eiser opnieuw uitvoerig te horen ten aanzien van zijn seksuele gerichtheid. Wat betreft de toets aan artikel 8 EVRM had verweerder meer gewicht moeten toekennen aan het feit dat eiser langdurig rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en dat zijn kinderen in Nederland zijn geworteld. Verweerder had bij de belangenafweging moeten betrekken dat het gezin moeilijk een leven kan opbouwen in Uganda, gezien diens lange afwezigheid, het gebrek aan een netwerk en problemen in dat land. Tot slot, ten aanzien van het inreisverbod en de vertrektermijn, stelt eiser zich op het standpunt dat deze disproportioneel zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de goede procesorde
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de goede procesorde. Verweerder heeft weliswaar een eerdere procedure om de asielvergunning van eiser in te trekken niet doorgezet, maar daaraan heeft eiser geen vertrouwen kunnen ontlenen dat zijn vergunning nooit meer kon worden ingetrokken. Verweerder mag te allen tijde een onterecht verleende vergunning intrekken. Het is immers vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een vreemdeling die op basis van onjuiste of onvolledige informatie rechten verwerft, er steeds rekening mee moet houden dat op enig moment rechtsherstel kan plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat de brief van 13 mei 2016 geen concrete en ondubbelzinnige toezegging bevat dat eisers verblijfsvergunning (bij een nieuw beoordelingsmoment) niet opnieuw kon worden ingetrokken. [2] Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat een nieuw beoordelingsmoment zich voordeed toen eiser een aanvraag deed om het verlenen van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft op dat moment terecht getoetst of eiser nog aan de voorwaarden voor een asielvergunning voldeed en of opnieuw kon worden overgegaan tot intrekking van de vergunning. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid niet oneigenlijk gebruikt heeft.
4.1.
Voor zover eiser zich op het standpunt stelt dat verweerder onbevoegd is doorgegaan met doen van onderzoek naar informatie die tot intrekking van de asielvergunning van eiser zou kunnen leiden, volgt de rechtbank dit betoog niet. Eiser heeft namelijk aan het stopzetten van de procedure niet het vertrouwen kunnen ontlenen dat verweerder niet door zou gaan met het onderzoek en het contact opnemen met de autoriteiten van andere EU-landen.
Eisers gestelde identiteit
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser onjuiste informatie over zijn identiteit heeft opgegeven. Uit onderzoek van Bureau Dublin is namelijk gebleken dat eiser in Zweden bekend is onder de naam [A] en in bezit was van een paspoort op deze naam. Uit EU-vis is gebleken dat eiser van de Noorse autoriteiten een Zweeds visum heeft verkregen met dit paspoort. Dit visum is eveneens verstrekt aan [A] met geboortedatum [geboortedag] 1979. Daarnaast is uit dactyloscopisch onderzoek gebleken dat de vingerafdrukken die eiser in Nederland heeft afgegeven overeenkomen met de vingerafdrukken die zijn afgegeven voor de visumaanvraag van [A] . Verder zonden de Noorse autoriteiten voor het onderzoek een foto mee van eiser, die voor de aanvraag van het visum werd gebruikt. Anders dan eiser betoogt mocht verweerder ervan uitgaan dat de informatie die is verkregen van de Noorse en Zweedse autoriteiten correct is. [3] De verkregen informatie is gestoeld op unieke biometrische gegevens.
5.1.
De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat gelet op de overeenkomende vingerafdrukken eiser het visum voor Zweden heeft aangevraagd op de naam [A] met geboortedatum [geboortedag] 1979 en dat hiervoor gebruik is gemaakt van een paspoort op de naam [A] met geboortedatum [geboortedag] 1979. De rechtbank overweegt dat dit een geldig paspoort moet zijn geweest, omdat dit voor het verkrijgen van een Schengenvisum noodzakelijk is. Verweerder heeft op basis hiervan kunnen concluderen dat eiser in werkelijkheid [A] is, geboren op [geboortedag] 1979.
5.2.
Wat eiser heeft aangevoerd biedt geen aanleiding geven voor een ander oordeel. De rechtbank stelt voorop dat eiser geen authentiek paspoort heeft overgelegd ter onderbouwing van de door hem gestelde identiteit. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder liegt en dat hij nooit vingerafdrukken heeft afgestaan voordat hij naar Nederland is gekomen. Deze stelling is onvoldoende om de informatie verkregen uit het onderzoek van Bureau Dublin in twijfel te trekken. Dat de naam [B] op de geboorteaktes van de kinderen van eiser staat, biedt ook geen aanleiding voor een ander oordeel. Er wordt minder bewijswaarde gehecht aan een geboorteakte dan aan een geldig paspoort dat aan de aanvraag voor een visum ten grondslag heeft moeten liggen. Ditzelfde geldt voor de door eiser overgelegde kopie van een kiezerspas op de naam [eiser] .
Reisroute
6. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiser over zijn reisroute niet langer geloofwaardig worden geacht. Eiser heeft verklaard dat hij met de auto, dan wel een vrachtwagen, Uganda heeft verlaten en naar Nairobi is gereisd om daar een rechtstreekse vlucht naar Schiphol te nemen. Eiser heeft verder verklaard dat hij op 11 januari 2014 Nederland is ingereisd. Op de van de Noorse en Zweedse autoriteiten verkregen kopie van het paspoort waarmee eiser het visum heeft aangevraagd, is echter een inreisstempel van 17 januari 2013 te zien, die in Zweden is geplaatst. Dat eiser via Zweden zou zijn gereisd wordt bevestigd met het IRN-onderzoek. Eiser heeft een Facebookaccount onder de gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’. Op dit account is te zien dat op 21 maart 2013 in Stockholm, Zweden, en in Amsterdam, Nederland is ingecheckt.
6.1.
Voor zover eiser betoogt dat het account van [gebruikersnaam] een nepaccount is en aangemaakt omdat een reisagent hem een hak te zetten, heeft verweerder dit betoog niet aannemelijk hoeven te achten. Het account is in 2010 aangemaakt, drie jaar voordat eiser te maken zou hebben gekregen met de reisagent eind 2013. Niet valt in te zien waarom de reisagent reeds in 2010 een dergelijk nepprofiel zou hebben aangemaakt.
Problemen wegens zijn homoseksualiteit
7. Verweerder heeft verder niet ten onrechte eisers problemen vanwege zijn homoseksualiteit niet langer geloofwaardig geacht. Eiser heeft in zijn eerste asielprocedure verklaard dat zijn kapsalon in mei 2013 zou zijn vernield, dat zijn partner toen achter zijn geaardheid is gekomen en dat hij daarna vanwege zijn geaardheid door de politie is opgepakt. Gelet op het feit dat verweerder ervan uit mocht gaan dat eiser al in januari 2013 in Zweden was, kunnen de voorvallen die eiser omschrijft nooit op dat moment zijn gebeurd.
Homoseksuele geaardheid
8. Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers homoseksuele geaardheid niet langer geloofwaardig wordt geacht. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen heeft eiser ten tijde van zijn asielaanvraag niet de waarheid gesproken over zijn identiteit, zijn reisroute en de door hem ondervonden problemen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat in het licht hiervan ook geen geloof meer wordt gehecht aan de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser. Verweerder heeft daarom geen waarde hoeven te hechten aan het pasje van de COC, de brief van [C] en het screenshot van de bedreiging.
Verblijfsrecht op grond van artikel 8 EVRM
9. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 EVRM.
9.1.
Ten eerste is er geen sprake van een inbreuk op eisers gezins- en familieleven, nu de asielvergunningen van de kinderen van eiser samen met zijn vergunning worden ingetrokken. Daarnaast is de partner van eiser nog in de asielprocedure, waardoor er vooralsnog geen objectieve belemmering bestaat voor haar om met de kinderen terug te keren naar Uganda.
9.2.
Ten tweede heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het door eiser opgebouwde privéleven in Nederland ook geen aanleiding geeft voor een geslaagd beroep op artikel 8 EVRM. Eiser heeft drie arbeidscontracten overgelegd en verklaard dat hij ‘s zondags naar de kerk gaat, soms vrijwilligerswerk in de kerk doet, dat hij zijn kinderen naar school brengt, soms oppast op school en dat hij zijn kinderen naar de voetbalvereniging, het zwembad en dansles brengt. Daarnaast heeft eiser een opleiding gevolgd voor het besturen van een heftruck. Ook stelt eiser, dat hijzelf en zijn kinderen soms deelnemen aan activiteiten binnen de Ugandese gemeenschap in Nederland. De rechtbank overweegt dat verweerder zich op het standpunt mocht stellen dat eiser zijn leven in Nederland op een wankele basis heeft opgebouwd omdat hij ervoor had gekozen om de Nederlandse overheid te misleiden en wist of behoorde te weten dat rechtsherstel zou kunnen plaatsvinden. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het feit dat eiser door het verstrekken van onjuiste gegevens de Nederlandse overheid en samenleving zodanig heeft misleid dat hem hier verblijf is toegestaan en voorzieningen zijn toegekend, maakt dat het belang van de Nederlandse overheid bij het intrekken van zijn verblijfsvergunning zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiser bij voortzetting van zijn privéleven in Nederland.
9.3.
Ten derde heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het opgebouwde privéleven van de kinderen van eiser niet tot een vergunning op grond van artikel 8 EVRM kan leiden. Het belang van de staat is een restrictief vreemdelingenbeleid. Daar staat het belang van de kinderen tegenover dat bestaat uit voortzetting van hun privéleven in Nederland. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat deze belangenafweging in het nadeel van kinderen van eiser uitvalt. Verweerder heeft daartoe mogen betrekken dat het gedrag van de ouders kan worden toegerekend aan hun kinderen, zodat de overheid kan voorkomen dat de ouders de positie van hun kinderen misbruiken om alsnog een verblijfsvergunning te krijgen. Verweerder heeft dit belang van de overheid zwaar mogen laten wegen. Als de ouders of hun kinderen wisten, of hadden moeten weten, dat hun verblijfsrecht onzeker was, bestaat slechts onder bijzondere omstandigheden een verplichting tot het verlenen van een verblijfsvergunning vanwege het privéleven. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat van zulke bijzondere omstandigheden niet is gebleken. Daartoe heeft verweerder mogen betrekken dat de kinderen allen in Uganda geboren zijn, dat zij nog jong zijn, dat zij ruim vier jaar in Nederland verblijven en daarom meer tijd in hun moederland hebben doorgebracht dan in Nederland, dat zij geen bijzondere binding hebben met Nederland en dat niet is gebleken dat er voor de kinderen onoverkomelijke obstakels zijn om het privéleven in Uganda voort te zetten.
Inreisverbod
10. Verweerder heeft zich ten slotte terecht op het standpunt gesteld dat het inreisverbod niet in strijd is met het gezins- of privéleven van eiser. De rechtbank verwijst in dat kader naar hetgeen onder 9 tot en met 9.3 is overwogen. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat het om een licht inreisverbod gaat met een relatief korte duur en dat het inreisverbod – na vertrek uit Nederland - niet in de weg staat aan het aanvragen en verkrijgen van rechtmatig verblijf op een van de verblijfsgronden die zijn genoemd in artikel 6.6, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen. Verder heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat het feit dat de kinderen door het inreisverbod van eiser niet samen met hem de EU in kunnen reizen niet maakt dat het opleggen van het inreisverbod disproportioneel is.
Wat is de conclusie?
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.N. Kurzawa, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BK3313.