1.1.Bij besluit van 10 maart 2014 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 13 januari 2014, geldig tot 13 januari 2019. De reden voor verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd was dat door verweerder geloofwaardig werd geacht dat eiser vanwege zijn homoseksuele geaardheid bij terugkeer naar Uganda het risico liep te worden blootgesteld aan vervolging. Op 21 november 2018 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen en de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Eiser heeft volgens verweerder ten tijde van zijn asielaanvraag onjuiste informatie gegeven over zijn identiteit, de datum van zijn vertrek uit Uganda, zijn reisroute en zijn asielrelaas. Eisers verklaringen over zijn homoseksuele geaardheid worden daarom niet meer geloofwaardig geacht. De problemen die eiser in 2013 zou hebben ondervonden wegens zijn geaardheid, met name de vernieling van zijn kapsalon, de arrestatie door de politie en het vastzitten in de gevangenis hebben niet kunnen plaatsvinden, omdat eiser al in januari 2013 Zweden is ingereisd. Het feit dat eiser informatie heeft achtergehouden doet ernstig afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas en zijn gestelde seksuele gerichtheid. Verder heeft verweerder geen aanleiding gezien om eiser een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van zijn privéleven in het kader van artikel 8 EVRMte verlenen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat eiser de Nederlandse overheid heeft misleid door informatie achter te houden tijdens zijn asielaanvraag en dat hij zijn privéleven in Nederland heeft opgebouwd terwijl hij wist dat zijn verblijfsvergunning kon worden ingetrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser voert aan dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het beginsel van de goede procesorde. Op 13 mei 2016 heeft verweerder aan eiser laten weten niet over te gaan tot intrekking van zijn verblijfsvergunning, zodat eiser erop mocht vertrouwen dat hij zijn verblijfsvergunning zou behouden. Het is onduidelijk naar aanleiding van welke nieuwe feiten en omstandigheden verweerder vijf jaar later in het bestreden besluit toch is overgegaan tot intrekking. Verweerder is daarmee buiten zijn bevoegdheden getreden. Eiser voert verder aan dat hij ten tijde van zijn asielaanvraag geen onjuiste informatie heeft gegeven. Ten aanzien van de vaststelling van zijn identiteit stelt eiser zich op het standpunt dat de e-mail van 5 augustus 2014 geen betrouwbare bron van informatie is. Eiser is slachtoffer geworden van identiteitsfraude en chantage. Verweerder houdt ten onrechte vast aan de identiteitsinformatie die volgt uit het Zweedse visum. Verweerder had meer gewicht moeten toekennen aan de overgelegde kiezerspas, de verklaring van een derde en eisers eigen verklaringen. Ten aanzien van zijn geaardheid had verweerder eiser het voordeel van de twijfel moeten geven. Eiser heeft voldoende verklaard over zijn geaardheid om zijn homoseksualiteit aan te nemen. Hij heeft bovendien verklaringen van derden overgelegd om zijn geaardheid te onderbouwen. Daarnaast dateert het nader gehoor van 6 maart 2014 en had het op de weg van verweerder gelegen om eiser opnieuw uitvoerig te horen ten aanzien van zijn seksuele gerichtheid. Wat betreft de toets aan artikel 8 EVRM had verweerder meer gewicht moeten toekennen aan het feit dat eiser langdurig rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en dat zijn kinderen in Nederland zijn geworteld. Verweerder had bij de belangenafweging moeten betrekken dat het gezin moeilijk een leven kan opbouwen in Uganda, gezien diens lange afwezigheid, het gebrek aan een netwerk en problemen in dat land. Tot slot, ten aanzien van het inreisverbod en de vertrektermijn, stelt eiser zich op het standpunt dat deze disproportioneel zijn.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de goede procesorde
4. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het besluit is genomen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel en de goede procesorde. Verweerder heeft weliswaar een eerdere procedure om de asielvergunning van eiser in te trekken niet doorgezet, maar daaraan heeft eiser geen vertrouwen kunnen ontlenen dat zijn vergunning nooit meer kon worden ingetrokken. Verweerder mag te allen tijde een onterecht verleende vergunning intrekken. Het is immers vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat een vreemdeling die op basis van onjuiste of onvolledige informatie rechten verwerft, er steeds rekening mee moet houden dat op enig moment rechtsherstel kan plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat de brief van 13 mei 2016 geen concrete en ondubbelzinnige toezegging bevat dat eisers verblijfsvergunning (bij een nieuw beoordelingsmoment) niet opnieuw kon worden ingetrokken.Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat een nieuw beoordelingsmoment zich voordeed toen eiser een aanvraag deed om het verlenen van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. Verweerder heeft op dat moment terecht getoetst of eiser nog aan de voorwaarden voor een asielvergunning voldeed en of opnieuw kon worden overgegaan tot intrekking van de vergunning. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zijn bevoegdheid niet oneigenlijk gebruikt heeft.