ECLI:NL:RBDHA:2022:8662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/629787 / FA RK 22-3259
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een zaak van een minderjarige met complexe gedragsproblematiek

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 augustus 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de moeder te beëindigen en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder kampt met persoonlijke problematiek, waaronder trauma en depressieve klachten, en dat de minderjarige ernstige gedragsproblemen vertoont, waaronder een reactieve hechtingsstoornis. De rechtbank oordeelt dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] te dragen. De rechtbank benadrukt dat het in het belang van de minderjarige is om duidelijkheid te krijgen over zijn opvoedingsperspectief en dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is om hem de stabiliteit en structuur te bieden die hij nodig heeft. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en gelast dat deze beslissing wordt aantekenen in het gezagsregister.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/629787 /FA RK 22-3259
Datum uitspraak: 30 augustus 2022
Beschikking van de enkelvoudige kamer
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
in de zaak naar aanleiding van het op 18 mei 2022 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:
-
[minderjarige 1]geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
hierna ook te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool, gevestigd in Rotterdam,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclasseringhierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

de beoogd voogdes,
alsmede

[gezinshuisouders]

hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het Raadsrapport van 17 mei 2022 en het verweerschrift van 2 augustus 2022 van de zijde van de moeder.
Op 8 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De gezinshuisouders zijn conform de wettelijke vereisten opgeroepen, maar niet verschenen.

Feiten

- [minderjarige 1] is erkend door
[de man]
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
- Sinds 25 mei 2020 verblijft [minderjarige 1] in het huidige gezinshuis.
- De kinderrechter heeft bij van 1 december 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] verlengd van 3 december 2021 tot 3 december 2022, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verlengd [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige 1] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige 1] . De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd.
Al op zeer jonge leeftijd is [minderjarige 1] getuige geweest van huiselijk geweld, zowel verbaal als fysiek, eerst tussen de vader en de moeder en later tussen de moeder en andere partners. De moeder heeft bij herhaling verkeerde keuzes gemaakt en heeft de kinderen daarmee blootgesteld aan onveilige situaties. Ook hebben er heftige ruzies plaatsgevonden tussen de moeder en oma (moederszijde). [minderjarige 1] is eind 2018 uit huis geplaatst. In 2019 is hij bij De Banjaard -onder meer- gediagnosticeerd met traumaklachten. Sinds mei 2020 verblijft [minderjarige 1] in het huidige, perspectief biedende gezinshuis.
De moeder kampt met eigen problematiek, waaronder trauma gerelateerde klachten en depressieve gevoelens. Zij heeft herbelevingen, slaapproblemen en stemmingswisselingen. De moeder is zodanig in beslag genomen door haar eigen problemen dat zij bij herhaling fysiek en emotioneel afwezig is. Het lukt haar niet om in de opvoeding structuur en begrenzing te bieden. Deze problemen hebben nog in oktober geleid tot een suïcidepoging.
Bij [minderjarige 1] is sprake van een reactieve hechtingsstoornis en complexe gedragsproblematiek vanwege de belaste voorgeschiedenis. Dit maakt dat [minderjarige 1] gebaat is bij een bovengemiddeld opvoedklimaat met opvoeders die kunnen aansluiten bij de ontwikkelingsbehoeften van [minderjarige 1] . De gezinshuisouders bieden hem een duidelijke en gestructureerde omgeving en kunnen hem ondersteunen bij verdere behandeling. De Raad heeft aangevoerd dat de moeder onvoldoende in staat is dit te bieden en acht het van belang dat [minderjarige 1] duidelijkheid krijgt over waar hij de komende periode zal opgroeien. Een gezagsbeëindigende maatregel biedt daarnaast rust aan de moeder, zodat zij de nieuwe situatie kan accepteren en [minderjarige 1] niet langer belast met uitspraken dat hij in de toekomst weer bij de moeder kan wonen. Ondanks dat het perspectief van [minderjarige 1] niet meer bij de moeder ligt, is het voor [minderjarige 1] van belang dat de huidige omgangregeling wordt gehandhaafd en zo mogelijk in de toekomst wordt uitgebreid.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad en heeft zich bereid verklaard om de voogdij over [minderjarige 1] uit te oefenen. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting aangegeven dat de moeder tijdens de omgangsmomenten met [minderjarige 1] veel liefde voor hem toont, maar dat een uur omgang op dit moment het maximaal haalbare is vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder en de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] . De gecertificeerde instelling acht het van belang dat [minderjarige 1] duidelijkheid krijgt over waar hij zal opgroeien, zodat hij zich verder kan ontwikkelen in een stabiele, gestructureerde en voorspelbare omgeving.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De advocaat van de moeder verzoekt de gezagsbeëindigende maatregel af te wijzen en heeft daartoe
-samengevat en zakelijk weergegeven- het volgende naar voren gebracht.
De moeder kan zich verenigen met (herhaalde) verlenging van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing omdat zij inziet dat zij onvoldoende in staat is de volledige verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] zelf te dragen vanwege zijn complexe gedragsproblematiek. Het feit dat de moeder zich berust in de huidige situatie, waarbij [minderjarige 1] in een gezinshuis opgroeit, maakt dat er voor [minderjarige 1] geen onzekerheid of onduidelijkheid bestaat over zijn opvoedperspectief. Een gezagsbeëindigende maatregel zal daarom geen extra duidelijkheid creëren. Daarnaast is de moeder van mening dat door de Raad onvoldoende is gemotiveerd dat een gezagsbeëindigende maatregel noodzakelijk is, omdat de moeder immers volledige medewerking verleent aan de hulpverlening, geen gezagsbeslissingen heeft tegengehouden en in de afgelopen periode een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt.
De moeder heeft aangevuld dat [minderjarige 1] in zijn jonge leven veel heeft meegemaakt en dat het in zijn belang is dat hij nu opgroeit in een gezinshuis en daar de juiste behandeling krijgt. De moeder accepteert de huidige situatie en stelt zich daarom op het standpunt dat een gezagsbeëindigende maatregel niet noodzakelijk is. Voor [minderjarige 1] zal er niets veranderen, maar voor haar als moeder wel.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
[minderjarige 1] is 8 jaar oud en is in november 2018 uit huis geplaatst. Hij verblijft sinds 2020 in het huidige, perspectief biedende gezinshuis. In het verzoek is voldoende onderbouwd aangedragen, en door de moeder inhoudelijk ook niet bestreden, dat er nog steeds sprake is van ernstige bedreigingen in zijn ontwikkeling en dat de moeder niet in staat is om binnen een voor [minderjarige 1] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor zijn verzorging en opvoeding te dragen. Hierbij speelt de zowel de kindeigen problematiek van [minderjarige 1] als de persoonlijke problematiek van de moeder een rol. [minderjarige 1] is bij de Banjaard gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, complexe gedragsproblematiek en er bestaan zorgen over zijn seksuele ontwikkeling. [minderjarige 1] is gebaat bij een opvoeder die kan aansluiten bij zijn ontwikkelingsbehoeften, maar hem ook de veiligheid en structuur kan bieden die hij nodig heeft, mede gelet op het voornemen een nieuw hulpverleningstraject in te zetten. De moeder is vanwege voornoemde gedragsproblematiek van [minderjarige 1] onvoldoende in staat hem dit opvoedklimaat te bieden. Ook de persoonlijke problematiek van de moeder speelt daarbij een rol. In de periodes dat het minder goed gaat met de moeder treedt zij uit het contact met de hulpverleners en bij herhaling ook uit contact met [minderjarige 1] , waarbij zij dan omgangsmomenten met [minderjarige 1] mist. Dit leidt tot teleurstelling en verdriet bij [minderjarige 1] .
Het is in het belang van [minderjarige 1] noodzakelijk dat hij duidelijkheid krijgt over waar hij verder zal opgroeien en wie de beslissingen over hem zal nemen. Het is nodig dat [minderjarige 1] weet dat hij veilig kan opgroeien in het gezinshuis, zodat hij zich vanuit die stabiele basis verder kan ontwikkelen. Gelet op zijn leeftijd, de wijze waarop hij zich in de afgelopen jaren heeft kunnen ontwikkelen, gelet op de ontwikkelingen die hij in de komende jaren zal doormaken en gelet op de kindeigen problematiek en zijn specifieke opvoedbehoeften, is terugplaatsing niet meer in het belang van zijn ontwikkeling. De termijn waarbinnen [minderjarige 1] in onzekerheid kan en mag blijven verkeren over zijn definitieve opvoedomgeving is daarmee inmiddels verstreken.
De moeder heeft gewezen op de positieve ontwikkeling die zij nu doormaakt, op het feit dat zij duurzaam berust in de plaatsing van [minderjarige 1] in het pleeggezin en op het feit dat zij in de toekomst geen gezagsbeslissingen zal belemmeren. Anders dan de moeder meent leiden deze omstandigheden er niet toe dat de verzochte gezagsbeëindiging niet in een redelijke verhouding staat tot het doel dat wordt nagestreefd en dat niet is voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste als bedoeld in artikel 8 EVRM. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van een ouder staan de belangen van het kind voorop. De wetgever heeft voor ogen gehad dat bij de afweging of een gezagsbeëindigende maatregel aangewezen is in elk geval de volgende factoren een rol spelen:
- in het bijzonder wanneer het kind op zeer jeugdige leeftijd in een perspectief biedend pleeggezin is geplaatst, dient duidelijkheid te bestaan over het opvoedings- en ontwikkelingsperspectief van het kind;
- als thuisplaatsing niet meer tot de mogelijkheden behoort, blijft bij een jaarlijkse verlenging van de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing onzekerheid over het opvoedingsperspectief voortduren. Verlenging over een reeks van jaren is daarbij in beginsel geen juiste maatregel;
- in die gevallen dient aan het belang van het kind bij continuïteit van de opvoedingssituatie en een ongestoord hechtingsproces zwaarwegende betekenis te worden toegekend; en
- de enkele bereidheid van de ouder met gezag om zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing van het kind mag niet doorslaggevend zijn bij de beoordeling van het verzoek tot beëindiging van het gezag.
Een kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit, voorspelbaarheid, ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief. Die duidelijkheid verdraagt zich in beginsel moeilijk met een voortduring van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, alleen al omdat deze maatregelen jaarlijks moeten worden verlengd waartoe een uitspraak van de rechter vereist is (vgl. ook ECLI:NL:GHARL:2016:5119 en ECLI:NL:GHARL:2022:5720).
Gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] zou achterwege blijven van een gezagsbeëindigende maatregel betekenen dat er nog vele malen verlenging van die maatregelen verzocht moet worden, en naarmate hij ouder wordt zal hij daarbij ook meer betrokken worden. Vanaf zijn twaalfde jaar zal hij ook bij ieder verlengingsverzoek worden uitgenodigd voor een kindgesprek met de rechter. De onzekerheid en onduidelijkheid voor [minderjarige 1] wordt daarmee niet weggenomen. Mede gelet op zijn hechtingsstoornis en complexe gedragsproblematiek is dat niet in zijn belang. De door de moeder voorgestane constructie zal aan de voor [minderjarige 1] zo noodzakelijke rust, helderheid en zekerheid over zijn opvoedomgeving in de weg staan. Een gezagsbeëindiging dient het beoogde doel wel, en de rechtbank vindt die maatregel daarom noodzakelijk.
Dat leidt tot de conclusie dat er voldoende grond is om het gezag van de moeder over [minderjarige 1] te beëindigen. Daarbij past de kanttekening dat het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] van groot belang is dat de huidige omgangsregeling wordt gecontinueerd en waar mogelijk in de toekomst wordt uitgebreid. Zoals ook ter zitting besproken doet gezagsbeëindiging niet af aan de band van de moeder met haar kind, noch aan de wijze waarop en de frequentie waarmee er contact is met haar kind.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. In dat verband overweegt de rechtbank dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De gecertificeerde instelling kan vanuit haar neutrale positie eindbeslissingen nemen in het belang van [minderjarige 1] en kan het contact tussen [minderjarige 1] en de moeder verder vormgeven.
Vorenstaande overwegingen leiden ertoe dat als volgt wordt beslist.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
- [de vrouw] geboren op [geboortedag 2] 1991 te [geboorteplaats 2]
over de minderjarige:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
en
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarige:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022 door mr. M.H. Rochat, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.C. Mulders als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.