ECLI:NL:GHARL:2022:5720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
200.305.860
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over minderjarige in het belang van de hechting in het pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die alleen belast was met het gezag, had in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin haar gezag over de minderjarige was beëindigd. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarige, die in een pleeggezin verblijft, voorop staat. De moeder had ingestemd met de plaatsing van haar kind in het pleeggezin, maar verzocht het hof om haar gezag te behouden. Het hof overwoog dat de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie van de minderjarige essentieel zijn voor zijn ontwikkeling. De moeder had grieven ingediend tegen de eerdere beschikking, maar het hof concludeerde dat de zorgen over de relatie tussen de moeder en de vader, en de impact daarvan op de minderjarige, nog steeds aanwezig waren. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het gezag van de moeder werd beëindigd, en benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop staan. De pleegouders waren nog niet bereid om de voogdij op zich te nemen, wat het hof ook in zijn beslissing meenam.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.305.860
(zaaknummer rechtbank Gelderland 389712)
beschikking van 5 juli 2022
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Berg te Arnhem,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI,
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.
Als informant in aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 19 januari 2022, en
  • het verweerschrift in hoger beroep met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder bijgestaan door mr. L. Nabbe, kantoorgenoot van de advocaat van de moeder;
  • een vertegenwoordiger namens de raad;
  • twee vertegenwoordigers namens de GI en
  • de pleegouders.
De vader is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is geboren [in] 2019 te [woonplaats1] , [de minderjarige] , hierna te noemen [de minderjarige] . De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 18 juni 2019 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem, [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI en [de minderjarige] uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Nadien is de termijn van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing telkens verlengd, laatstelijk tot 18 juni 2022.
3.3
[de minderjarige] verblijft sinds november 2019 in het huidige perspectief biedende pleeggezin.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, op verzoek van de raad, het gezag van de moeder over [de minderjarige] beëindigd.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Met deze grieven beoogt zij het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek om haar gezag over [de minderjarige] te beëindigen alsnog af te wijzen, dan wel de behandeling van dat verzoek aan te houden in afwachting van een aanvullend onderzoek van de raad, dan wel de bestreden beschikking te vernietigen (het hof begrijpt: ten aanzien van de benoemde voogd) en niet de GI maar de pleegouders te belasten met de voogdij.
4.3
De raad voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het door de moeder meer of anders verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter het gezag van een ouder beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.2
Gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind overweegt het hof dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van de ouders de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.3
Het blijk geven van duurzame bereidheid van de ouder(s) om het kind in het pleeggezin waar het verblijft te laten opgroeien dient in de beoordeling te worden betrokken, maar staat – gelet op het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie – niet (zonder meer) in de weg aan beëindiging van het gezag.
5.4
Het hof stelt voorop dat de moeder instemt met de plaatsing van [de minderjarige] in het pleeggezin.
5.5
De moeder voert aan dat het enkele feit dat het perspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt, niet automatisch betekent dat haar gezag moet worden beëindigd. De onrust en mogelijke druk die in de bestreden beschikking worden beschreven zijn niet (meer) aan de orde, en de moeder is van mening dat de situatie bij haar thuis onvoldoende is onderzocht. De rechter heeft beoordelingsruimte toegekend gekregen zodat niet in alle gevallen na het verstrijken van een aanvaardbare termijn en een duidelijk perspectief een gezagsbeëindigende maatregel dient te volgen. De rechtbank gaat voorbij aan de positieve ontwikkeling die de moeder heeft doorgemaakt. De moeder heeft de gestelde zorgen weersproken en een deugdelijk onderzoek daarnaar heeft niet plaatsgevonden, zodat die zorgen niet kunnen mee wegen bij de beslissing. Aan het subsidiaire verzoek om aanhouding opdat de gestelde zorgen beter kunnen worden onderzocht is de rechter voorbij gegaan.
De moeder streeft niet meer naar een terugplaatsing van [de minderjarige] . Ook de vader staat achter de plaatsing. Wat moeder betreft hoeft de plaatsing niet langer geheim te blijven. Afspraken over de omgang kunnen met de pleegouders worden gemaakt in het vrijwillig kader en de overbruggingsperiode die de pleegouders willen kan ook in dat kader plaatsvinden. Nader onderzoek naar de huidige situatie en de noodzakelijke waarborgen had uitgevoerd kunnen worden en daarna had de meest passende maatregel gekozen kunnen worden.
5.6
De raad stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing tot beëindiging van het gezag van ouders, de belangen van het kind voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit, voorspelbaarheid en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief. Als de moeder belast blijft met het gezag zullen de vereiste jaarlijkse verlengingen telkens de onzekerheid bij [de minderjarige] over zijn voedingsperspectief aanwakkeren. In dit geval dient aan de belangen van [de minderjarige] bij continuering van de huidige opvoedingssituatie en voortzetting van een ongestoord hechtingsproces in het pleeggezin een zwaarwegender betekenis te worden toegekend dan aan het belang van de moeder om met het gezag te blijven belast. Het enkele feit dat het ouderlijk gezag wordt beëindigd, betekent niet dat de moeder geen rol meer heeft in het leven van [de minderjarige] . Zij zal door de pleegouders en de voogd nadrukkelijk betrokken worden en blijven bij het leven van [de minderjarige] , ook al is dat op afstand. Nu de pleegouders verklaren dat zij nog niet toe zijn aan het voogdijschap over [de minderjarige] ligt de benoeming van de GI tot voogd voor de hand. Uiteindelijk wordt wel gestreefd naar de benoeming van de pleegouders tot voogd over [de minderjarige] .
5.7
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een definitieve beslissing te kunnen nemen, zodat een nader onderzoek niet nodig is. De moeder betwist in hoger beroep dat er nog sprake is van de in de bestreden beschikking genoemde zorgen. Deze zorgen hadden met name betrekking op de relatie van de moeder met de vader en de invloed van het (bedreigende) gedrag van de vader op de moeder. De moeder heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij en de vader onderling normaal contact hebben, maar voor de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de moeder ook melding gemaakt van een door de vader tegen haar gerichte bedreiging. Naar het oordeel van het hof is dan ook voldoende gebleken dat de gestelde zorgen nog steeds bestaan.
5.8
Het hof verwijst naar hetgeen de kinderrechter in de bestreden beschikking heeft overwogen en beslist en onderschrijft dat na eigen onderzoek.
Het perspectief in deze zaak is helder. [de minderjarige] zal opgroeien in het pleeggezin. De moeder staat daar ook achter. Ook de vader heeft sinds kort laten blijken dat hij achter de plaatsing staat. Deze instemming laat onverlet dat een gezagsbeëindigende maatregel moet volgen. Het hof onderschrijft wat de raad daarover adviseert.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 5.7 vermeld zijn er nog steeds zorgen over de relatie tussen de moeder en de vader. De dreigende houding van de vader kan de afspraken over de omgangsregeling van de ouders met [de minderjarige] onder druk zetten, zeker als de moeder het gezag zou behouden. Afspraken over de omgangsregeling moeten dan in overleg met de moeder worden gemaakt. Gelet op de moeizame verhouding tussen de moeder en de vader acht het hof aannemelijk dat dit tot spanningen zal leiden die hun weerslag hebben op [de minderjarige] . Mede gelet op zijn jonge leeftijd dient [de minderjarige] gevrijwaard te blijven van deze spanningen, zodat hij in staat wordt gesteld de positieve hechting in het pleeggezin ongestoord voort te zetten en het voor hem duidelijk blijft waar hij kan opgroeien.
5.9
Hoewel het hof begrijpt dat de moeder graag het gezag over [de minderjarige] wil behouden, gaat het in deze zaak eerst en vooral om het belang van [de minderjarige] . Procedures zoals over de verlenging van de uithuisplaatsing zorgen voor spanningen bij een minderjarige en zijn omgeving. Voor [de minderjarige] is het van belang dat er duidelijkheid en rust blijft in zijn leven. Het belang van [de minderjarige] bij die duidelijkheid over de huidige opvoedingssituatie weegt naar het oordeel van het hof zwaarder dan de wens van de moeder het gezag over [de minderjarige] te behouden.
5.1
Op grond van het vorenstaande is het naar het oordeel van het hof in het belang van [de minderjarige] om de stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie te waarborgen door het gezag van de moeder te beëindigen.
5.11
De pleegouders hebben ook in hoger beroep verklaard dat zij de voogdij over [de minderjarige] nog niet op zich willen nemen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding hieromtrent anders te beslissen dan de rechtbank. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 19 oktober 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, J.B. de Groot en D.J.I. van de Voort, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 5 juli 2022 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.