ECLI:NL:RBDHA:2022:8621

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 augustus 2022
Publicatiedatum
29 augustus 2022
Zaaknummer
21_4598
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) door het CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) opgelegde Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) aan eiser. De EMG werd opgelegd naar aanleiding van gedragingen van eiser die door de politie waren gerapporteerd, waaronder het rijden met een lege legitimatiehouder, rechts inhalen en het overschrijden van de maximumsnelheid. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze maatregel, maar het CBR verklaarde zijn bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 9 augustus 2022 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betoogde dat hij niet herhaaldelijk onveilige verkeersgedragingen had vertoond en dat hij niet in staat was om adequaat te anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers, omdat hij werd achtervolgd door verbalisanten in een niet herkenbaar voertuig. Hij voerde ook aan dat de snelheid niet correct was gemeten, omdat de verbalisanten gebruik hadden gemaakt van een navigatieapp in plaats van een gekalibreerde snelheidsmeter.

De rechtbank oordeelde dat het CBR in beginsel mag uitgaan van de juistheid van het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de politie. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de gedragingen van eiser en dat de EMG terecht was opgelegd. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een uitzonderlijke situatie die rechtvaardigde dat de dwingendrechtelijke regels van de Regeling buiten toepassing zouden blijven. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4598

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. T. van Nimwegen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (het CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

In het besluit van 12 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
In het besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. Het CBR heeft aan eiser een EMG - een cursus over verantwoord rijgedrag - opgelegd naar aanleiding van een schriftelijke mededeling van de politie Eenheid Rotterdam-Rijnmond. In die mededeling is vermeld dat het vermoeden bestaat dat eiser niet langer beschikt over de vereiste rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Dit vermoeden is gebaseerd op een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal 'invordering rijbewijs’ van 28 maart 2021 waarin de verbalisanten het volgende hebben geconstateerd:
- Eiser heeft al rijdend een lege legitimatiehouder van de politie aan de verbalisanten laten zien, die op dat moment in een privé voertuig reden. Hierdoor heeft eiser de auto voor hem niet gezien en moest hij hard remmen om een aanrijding te voorkomen;
- Eiser heeft medeweggebruikers meerdere keren rechts ingehaald;
- Eiser heeft met een hogere snelheid gereden dan ter plaatse toegestaan en dan het overige verkeer. In het vervolg van de rit zijn sterk wisselende snelheden waargenomen, waarbij hij de ene keer te hard reed en de andere keer te zacht;
2. Naar aanleiding van deze gedragingen heeft verweerder aan eiser een EMG opgelegd. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser vindt dat verweerder ten onrechte een EMG heeft opgelegd, omdat hij niet herhaaldelijk gedragingen heeft verricht die een vermoeden opleveren van onvoldoende rijvaardigheid. Volgens eiser is er sprake van een situatie als bedoelt in artikel 11 lid 2 RVV. [2]
3.1.
Eiser stelt ook dat hij onvoldoende heeft kunnen anticiperen op het gedrag van andere weggebruikers en deze weggebruikers rechts heeft ingehaald, omdat hij op korte afstand achtervolgd werd door de twee verbalisanten in een niet als politie te herkennen privé-voertuig. De verbalisanten hebben bovendien geen rechtsgeldige meting verricht nu zij gebruik hebben gemaakt van een navigatieapp. In de instructie snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het openbaar ministerie is onder andere bepaald dat metingen in principe moeten worden gedaan met een gekalibreerde boordsnelheidsmeter.
3.3.
Als de rechtbank tot de conclusie zou komen dat de gedragingen wel zijn verricht dan stelt eiser dat er sprake is van een zeer bijzondere situatie die rechtvaardigt dat verweerder afwijkt van de dwingende toepassing van artikel 14 van de Regeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [3] mag een bestuursorgaan, in dit geval verweerder, in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechtbank, tenzij tegenbewijs leidt tot afwijking van dit uitgangspunt. Het is niet vereist dat verweerder een eigen onderzoek doet naar de juistheid van de door de politie gemelde feiten, tenzij verweerder objectieve redenen heeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat hij mag vertrouwen dat de verbalisanten voldoende kennis en ervaring hebben om gedragingen- zoals beschreven in het proces-verbaal- waar te nemen. Verweerder mocht van de inhoud van het proces-verbaal uitgaan.
Anticiperen op andere weggebruikers en rechts inhalen
5.1.
Eiser heeft aangegeven dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 11 lid 2 RVV. Een aantal bestuurders zou links zijn voorgesorteerd en te kennen hebben gegeven dat zij naar links willen af slaan. Volgens eiser was het in dit geval toegestaan om rechts in te halen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat bestuurders inderdaad links waren voorgesorteerd. De rechtbank is het met verweerder eens dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in Artikel 11 lid 2 RVV.
5.1.
Uit het proces-verbaal blijkt dat eiser de aandacht trok van de verbalisanten toen hij samen met een andere weggebruiker de verbalisanten inhaalde met een aanzienlijk snelheidsverschil. Vervolgens heeft hij andere voertuigen vanaf de rechterzijde ingehaald. Op dat moment reden de verbalisanten nog achter eiser. Ook heeft eiser uit eigen beweging de lege legitimatiehouder al rijdend aan de verbalisanten laten zien. Voor de juistheid van eisers verklaring over zijn verkeersgedrag - namelijk dat hij zich angstig en opgejaagd voelde omdat hij werd gevolgd door een auto, waarvan hem later bleek dat verbalisanten daarin reden – ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten. Voor zover eiser dit ervoer had hij anders kunnen en moeten handelen.
Gemeten snelheid
6. Uit de proces-verbaal blijkt dat de verbalisanten met een snelheid van meer dan 100 km per uur achter eiser aanreden en dat de afstand van eiser tot hen op enig moment vergrootte. Op grond van rechtspraak is daarmee voldoende vast komen te staan dat eiser met zeer hoge snelheid, in iedere geval harder dan de maximum toegestane snelheid, reed. [4] De stelling dat eisers snelheid niet met het juiste meetinstrument is gemeten, leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Daarbij komt dat de EMG is opgelegd omdat niet met aangepaste snelheid aan de overige verkeersdeelnemers is gereden.
7. Bovendien heeft eiser niet met objectieve stukken onderbouwd dat de inhoud van het proces-verbaal niet klopt. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de EMG opgelegd.
Bijzondere omstandigheden
8. De rechtbank overweegt dat artikel 14 van de Regeling dwingendrechtelijk is geformuleerd en daarom geen ruimte biedt voor een nadere belangenafweging. De rechtbank kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat de regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. Van een zeer uitzonderlijk geval is geen sprake.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 131, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 jo. artikel 14 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna: de Regeling) behorende bijlage 1, onder A, onderdeel III, Rijgedrag.
2.Artikel 11 lid 2 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1718.
4.Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:2359.