ECLI:NL:RBDHA:2022:2359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2022
Publicatiedatum
18 maart 2022
Zaaknummer
SGR 20/6256 en SGR 20/8212
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer en ongeldigverklaring van het rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A. van Harmelen, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, vertegenwoordigd door mr. I. Metaal. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van besluiten van verweerder, waarbij eiser een EMG is opgelegd en zijn rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege het niet tijdig betalen van de kosten van de EMG.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 maart 2020 als bestuurder van een auto door rood reed en met hoge snelheid reed, wat is vastgelegd in processen-verbaal. Eiser betwist de feiten en stelt dat hij niet ongeschikt is om te rijden. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de EMG heeft opgelegd, omdat eiser niet met objectieve stukken heeft onderbouwd dat de inhoud van de processen-verbaal niet klopt. De rechtbank wijst erop dat het bewijsrecht in bestuursrechtelijke procedures anders is dan in strafrechtelijke procedures.

Wat betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs, oordeelt de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien het besluit tot ongeldigverklaring inmiddels is ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep tegen de EMG ongegrond en het beroep tegen de ongeldigverklaring niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/6256 en SGR 20/8212

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Metaal).

Procesverloop

In het besluit van 3 april 2020 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan eiser een Educatieve Maatregel Gedrag en verkeer (EMG) opgelegd.
In het besluit van 9 juli 2020 (het primaire besluit 2) heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard.
In het besluit van 17 augustus 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
In het besluit van 16 november 2020 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 januari 2022 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Uit twee op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van 13 maart 2020 blijkt dat eiser op 13 maart 2020 als bestuurder van een auto door rood reed en met hoge snelheid. Verbalisanten hadden de opdracht uit te kijken naar een auto die overeenkwam met de auto van eiser, in verband met mogelijke betrokkenheid bij het verlaten van de plaats van een ongeval. Zij zijn eiser gaan achtervolgen, maar hebben de achtervolging op enig moment afgebroken omdat dit onverantwoord werd geacht gelet op de hoge snelheid in de wijk. Eiser is enige tijd later alsnog aangehouden. Op 16 maart 2020 heeft de politie melding gedaan van artikel 130 van de Wegenverkeerswet (WVW) onder verwijzing naar de twee hiervoor genoemde processen-verbaal.
2. Bij het bestreden besluit 1 heeft verweerder aan eiser een EMG opgelegd. Hieraan heeft verweerder de door de politie eenheid Den Haag gedane mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW ten grondslag gelegd. In het bestreden besluit 2, heeft verweerder eisers rijbewijs ongeldig verklaard, omdat hij de kosten van de EMG te laat had betaald en daarom niet heeft meegewerkt aan de EMG cursus.
Waarom is eiser het niet eens met de bestreden besluiten?
3. Eiser is het niet eens met de oplegging van de EMG en voert aan dat niet van een vermoeden van ongeschiktheid is gebleken. Uit de stukken uit zijn strafrechtelijke procedure blijkt dat de feiten anders zijn dan uit de processen-verbaal blijkt. Verder is niet met een geijkt meetinstrument vastgesteld dat hij te hard heeft gereden en is het ook een onjuiste vaststelling dat hij door rood heeft gereden. Als van te hard en door rood rijden al sprake zou zijn geweest, dan is dat verschoonbaar omdat hij vluchtte uit een conflictsituatie. Daarnaast is geen mededeling als bedoeld in artikel 130 van de WVW gedaan en is daarbij de cautie niet gegeven. Ook heeft verweerder onvoldoende onderbouwd dat de kosten van de EMG redelijk zijn.
3.1.
Voorts betwist eiser dat hij de kosten van de EMG te laat heeft betaald en niet heeft meegewerkt. Er bestond onduidelijkheid over de betalingsregeling voor deze kosten. Verweerder had eiser een laatste kans moeten bieden en duidelijkheid moeten bieden over de betalingsregeling. Nu in het primaire besluit 2 alsnog de mogelijkheid is geboden om de kosten te betalen, kan verweerder niet volhouden dat niet tijdig is betaald. Verder kan niet van hem worden verwacht dat hij de cursus volgt, nu nog niet vaststaat of de EMG terecht is opgelegd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Oplegging van de EMG – SGR 20/6256
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder van de inhoud van de processen-verbaal mocht uitgaan. Dat volgt uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [1] . Het is slechts anders als het tegendeel wordt bewezen of aannemelijk gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met objectieve stukken heeft onderbouwd dat de inhoud van de processen-verbaal niet klopt.
Eisers verwijzing naar de uitkomst van de strafrechtelijke procedure, leidt niet tot een ander oordeel. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser verklaard dat eiser is vrijgesproken. Dat laat echter onverlet dat het in deze zaak om een bestuursrechtelijke maatregel gaat waarvoor een ander bewijsrecht geldt dan in het strafrecht. Het enkele feit dat eiser zou zijn vrijgesproken, is onvoldoende om in deze procedure tot een ander oordeel te leiden. De stelling dat eisers snelheid niet met een geijkt meetinstrument is komen vast te staan, leidt eveneens niet tot een ander oordeel. Uit de processen-verbaal blijkt dat de verbalisanten met een snelheid van meer dan 100 km per uur achter eiser aanreden en dat de afstand van eiser tot hen op enig moment vergrootte. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat eiser met zeer hoge snelheid reed. Verder is de stelling van eiser dat hij niet door rood heeft gereden op geen enkele manier onderbouwd.
Eisers betoog dat sprake is van een verschoonbare reden voor zijn rijgedrag omdat hij vluchtte van een conflictsituatie, volgt de rechtbank evenmin. Ter zitting is toegelicht dat er zich een situatie voordeed waarin eiser zich bedreigd voelde en dat hij daarom hard wegreed. Die uitleg verklaart echter niet waarom hij een aantal straten verder en tijdens de achtervolging door de politie, nog steeds zo hard reed. Daarbij bestaat er voor verweerder geen ruimte om te beoordelen of sprake is van een verschoonbare reden voor het rijgedrag. Voor zover eiser stelt dat aan hem geen mededeling is gedaan als bedoeld in artikel 130 van de WVW en hem daarbij niet de cautie is gegeven, overweegt de rechtbank dat de politie niet gehouden is om vooraf aan te kondigen dat zij een mededeling aan het CBR gaan doen. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht de EMG opgelegd.
4.1.
Eisers betoog dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de kosten van de EMG redelijk zijn, slaagt niet. Verweerder heeft een specificatie van de kosten bij het bestreden besluit 1 overgelegd. Daarnaast heeft verweerder in het verweerschrift verwezen naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 16 mei 2018 [2] . Daarin is geoordeeld dat het voor de EMG gehanteerde tarief in overeenstemming met artikel 132a van de WVW is vastgesteld. Verweerder heeft de redelijkheid van de kosten voldoende onderbouwd.
Ongeldigverklaring rijbewijs – SGR 20/8212
5. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij de behandeling van zijn beroep over de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. Verweerder heeft namelijk bij besluit van 11 maart 2021 het besluit tot ongeldigverklaring ingetrokken.
5.1.
Procesbelang is het belang dat een belanghebbende heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de belanghebbende voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de belanghebbende van feitelijke betekenis is. [3] Procesbelang kan bestaan indien de betrokkene stelt schade te hebben geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte
aannemelijk wordt gemaakt dat de gestelde schade daadwerkelijk als gevolg van deze bestuurlijke besluitvorming is geleden. [4]
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden als gevolg van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, nu hij niet heeft gesteld welke schade hij heeft geleden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van zijn beroep.
Conclusie
6. Het beroep gericht tegen de EMG is ongegrond. Het beroep gericht tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs is niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep met zaaknummer SGR 20/6256 ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer SGR 20/8212 niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:527.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2021, ECLI:NL:RVS:2021:615.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1927.