In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. A.A. van Harmelen, en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, vertegenwoordigd door mr. I. Metaal. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van een Educatieve Maatregel Gedrag en Verkeer (EMG) en de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De rechtbank heeft de zaak behandeld naar aanleiding van besluiten van verweerder, waarbij eiser een EMG is opgelegd en zijn rijbewijs ongeldig is verklaard vanwege het niet tijdig betalen van de kosten van de EMG.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 13 maart 2020 als bestuurder van een auto door rood reed en met hoge snelheid reed, wat is vastgelegd in processen-verbaal. Eiser betwist de feiten en stelt dat hij niet ongeschikt is om te rijden. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht de EMG heeft opgelegd, omdat eiser niet met objectieve stukken heeft onderbouwd dat de inhoud van de processen-verbaal niet klopt. De rechtbank wijst erop dat het bewijsrecht in bestuursrechtelijke procedures anders is dan in strafrechtelijke procedures.
Wat betreft de ongeldigverklaring van het rijbewijs, oordeelt de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft, aangezien het besluit tot ongeldigverklaring inmiddels is ingetrokken. De rechtbank verklaart het beroep tegen de EMG ongegrond en het beroep tegen de ongeldigverklaring niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.