ECLI:NL:RBDHA:2022:8571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
26 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/631893 / JE RK 22-1382
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling en afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing in een familiezorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 juli 2022 uitspraak gedaan over de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2011, en de afwijzing van een verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen en om haar uit huis te plaatsen bij de moeder, vanwege zorgen over de psychische gesteldheid van de vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de veiligheid van de minderjarige wanneer zij bij de vader is, die suïcidale uitspraken doet en onbereikbaar is voor hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten dat de minderjarige voorlopig onder toezicht wordt gesteld van Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, maar heeft het verzoek tot uithuisplaatsing bij de moeder afgewezen, omdat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige al bij de moeder is bepaald. De kinderrechter benadrukt dat voor wijziging van de zorgregeling een verzoek op grond van artikel 1:265g BW moet worden ingediend, en dat de huidige zorgregeling niet zomaar kan worden gewijzigd zonder rechterlijke goedkeuring. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/631893 / JE RK 22-1382
Datum uitspraak: 19 juli 2022

Beschikking van de kinderrechter

Voorlopige ondertoezichtstelling;
Afwijzing machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak naar aanleiding van het op 7 juli 2022 ingekomen verzoekschrift van:

de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden,

hierna te noemen: de Raad,
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper, gevestigd in Baarn.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 7 juli 2022 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 7 juli 2021 tot 21 juli 2022 en is het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing geheel aangehouden tot deze zitting.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
- voornoemde beschikking d.d. 7 juli 2022;
- de stelbrief van de advocaat van de moeder van 18 juli 2022.
Op 19 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- [vertegenwoordiger van de raad] , namens de Raad;
- [vertegenwoordigers van de GI] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.

Standpunten

Het verzoek van de Raad strekt tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] op grond van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek en tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de moeder met gezag voor de duur van drie maanden. De Raad heeft ter zitting toegelicht dat het verzoek machtiging uithuisplaatsing met name is gedaan omdat deze machtiging de mogelijkheid zou bieden het contact tussen de vader en [minderjarige] te beperken.
Door en namens de moeder is gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De moeder heeft naar voren gebracht dat [minderjarige] bij de moeder nu steeds iets meer rust lijkt te ervaren. Zij had voorheen veel last van de wissels tussen de ouders, en die hoeft zij nu niet door te maken. Wel heeft zij de afgelopen nachten last van nachtmerries nadat vorige week de vader plotseling voor de deur stond. De moeder doet haar best om de situatie op een neutrale manier uit te leggen aan [minderjarige] , die nog wel verdrietig en boos is omdat ze de vader niet kan zien. De vader blijft berichten sturen dat hij [minderjarige] zal komen ophalen en doet ook extreme uitspraken over bepaalde waanideeën. De advocaat van de moeder heeft aanvullend naar voren gebracht dat de moeder meewerkt met de hulpverlening en dat zij de moeder bijstaat om te bezien welke (familierechtelijke) stappen in het belang van [minderjarige] gezet moeten worden.
De gecertificeerde instelling heeft naar voren gebracht dat het niet lukt om met de vader in contact en in gesprek te komen. Tegelijkertijd wordt ook gezien dat [minderjarige] dol is op haar vader en dat zij het – naast de genoemde zorgen – ook fijn met hem heeft gehad. De komende periode zal worden onderzocht hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader goed en veilig kan worden ingericht.

Beoordeling

Op grond van de informatie, zoals gebleken uit het verzoekschrift en de daarbij gevoegde bijlagen en uit de verklaringen van de gehoorde personen, komt de kinderrechter tot het oordeel dat het dringend en onverwijld noodzakelijk is dat [minderjarige] , hangend een nader in te stellen onderzoek naar de vraag of de ondertoezichtstelling geboden is, voorlopig onder toezicht wordt gesteld. De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. Er zijn ernstige zorgen over de veiligheid van [minderjarige] wanneer zij bij of met de vader is. De vader doet suïcidale uitspraken in WhatsApp-berichten naar de moeder en wil die suïcidale uitspraken ook met [minderjarige] delen. De vader is onbereikbaar voor de hulpverlening en de gecertificeerde instelling, waardoor het niet mogelijk is om veiligheidsafspraken met hem te maken over de omgang met [minderjarige] . Wel stuurt hij de moeder veel berichten, waarin hij onder andere aangeeft dat hij [minderjarige] van school wil ophalen, terwijl dat vanwege de zorgen over zijn psychische gesteldheid nu onwenselijk en niet in het belang van [minderjarige] is. De omgang met de vader is in verband met voormelde zorgen stopgezet. De kinderrechter acht het gedwongen kader van de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk zodat er een jeugdbeschermer betrokken is die in kaart kan brengen hoe de vader kan worden geholpen om weer een stabiele ouder voor [minderjarige] te worden en of en hoe het contact tussen [minderjarige] en de vader veilig kan worden opgebouwd. Ook kan de jeugdbeschermer het gezin gedurende het Raadsonderzoek ondersteunen en zicht houden op de veiligheid van [minderjarige] .
De kinderrechter zal het verzoek tot machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder met gezag afwijzen. In het kader van de echtscheiding is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarom niet nodig voor een verblijf van [minderjarige] bij de moeder.
Nu bij beschikking van 8 april 2021 van deze rechtbank is bepaald dat het ouderschapsplan, waarin een zorgregeling is opgenomen, deel uitmaakt van de beschikking, geldt dat er een door de rechter vastgestelde zorgregeling is. In een dergelijk geval is wijziging van deze regeling binnen een ondertoezichtstelling alleen mogelijk via een verzoek tot wijziging van deze regeling op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijke Wetboek (hierna: BW) [1] . Voor zover dat verzoek een spoedeisend karakter heeft kan de kinderrechter in zeer uitzonderlijke gevallen oordelen dat artikel 800, derde lid, en artikel 809, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), analoog moeten worden toegepast. Daar zal - gelet op de bedoeling van de wetgever - wel terughoudend mee moet worden omgegaan, omdat het verzoek tot vaststellen of wijzigen van een zorg- of omgangsregeling op grond van artikel 1:265g BW niet in de limitatieve opsomming in 800 en 809 Rv staat. Een eventuele inperking van het contact op grond van 1:265f BW is alleen voorbehouden voor situaties waarin een uithuisplaatsing aan de orde is en er géén door de rechter vastgestelde regeling is. Dat is in deze zaak niet het geval.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 21 juli 2022 tot 7 oktober 2022 voorlopig onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2022 door mr. O.F. Bouwman, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 juli 2022.
Voor zover deze beschikking betrekking heeft op de machtiging tot uithuisplaatsing, kan hoger beroep worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.

Voetnoten

1.Zie onder meer Hoge Raad 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2321)