Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.Inleiding
De kern van het geschil
Waterkwaliteit onvoldoende verbeterd
2.De procedure
Procesdossier
3.De feiten
STAF
excellent (wereldklasse)”.
chronischeblootstelling van waterorganismen waarbij wordt getoetst aan de jaargemiddeld gemeten concentratie, en
acuteblootstelling waarbij getoetst wordt aan de maximum gemeten concentratie in een jaar.
“one out/all out”criterium, dat wil zeggen dat de ecologische toestand van een oppervlaktewater alleen voldoende is als de concentraties van stoffen onder de vastgestelde normen blijven, waarbij geldt dat als één stof boven de norm komt, het desbetreffende water als geheel niet voldoet (“de slechtste prestatie is bepalend”).
factsheetvan de Unie van Waterschappen en Deltares (versie maart 2017) is over het LM-GBM verder onder meer het volgende vermeld:
factsheet:
Naar de publicatiepagina[dit betreft een link naar de webpagina van PBL waar de volledige Tussenevaluatie is gepubliceerd,
Rechtbank].
4.De vordering
- deze 15% voortkomt uit een selectie van meetpunten die niet representatief is voor alle meetpunten, nu er is gekozen voor een selectie met de hoogste normoverschrijdingen;
- deze 15% voortkomt uit een statische bewerking van de gegevens, welke bewerking niet is gecommuniceerd in het persbericht en onvoldoende is toegelicht in het rapport.
rechtbank).
5.De beoordeling
De ontvankelijkheid van STAF
iederebelanghebbende bij de land- en tuinbouw, wat de rechtbank, met PBL, te onbepaald acht), blijkt uit haar stellingen dat zij zich toch vooral richt op de belangenbehartiging van de ondernemers in de land- en tuinbouw. De door STAF ingestelde rechtsvordering strekt tot bescherming van het belang van met name deze ondernemers, welk belang zich aldus laat samenvatten dat moet worden voorkomen dat op basis van de volgens STAF onjuiste en misleidende informatie die PBL zou hebben gepubliceerd (“
misleidende publicaties die doen voorkomen alsof doelen niet zijn gehaald dan wel nauwelijks verbetering laten zien”), beleid wordt ontwikkeld of regelgeving tot stand komt die leidt tot extra beperkingen in het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die, zo begrijpt de rechtbank het standpunt van STAF, niet nodig zouden zijn als politici en beleidsmakers zich zouden op baseren op wat STAF ziet als de “ware cijfers” en de juiste informatie. Die extra beperkingen zijn volgens STAF nadelig en leiden tot schade voor de ondernemers in de land- en tuinbouw. Bovendien leidt de gestelde onjuiste en misleidende informatie over de kwaliteit van het oppervlaktewater volgens STAF tot imagoschade voor de ondernemers in de land- en tuinbouwsector (“
De boeren zijn overal de schuld van!”) en zijn de vorderingen van STAF mede ingesteld om ook die schade te beperken. Deze aldus samengevatte belangen lenen zich naar het oordeel van de rechtbank voor bundeling. Daarbij heeft te gelden dat de omstandigheid dat een (al dan niet aanmerkelijk) deel van de ondernemers in de land- en tuinbouw ter bescherming van de belangen van wie de collectieve actie strekt, (mogelijk) niet instemt met (het doel) van de rechtsvordering of zelfs een tegenovergesteld standpunt inneemt, op zichzelf niet in de weg staat aan het oordeel dat de vordering strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen.
ad hocopgerichte claimstichtingen. Het handelen van deze claimstichtingen zou niet altijd primair gericht zijn op belangenbehartiging, maar niet zelden louter commercieel gedreven zijn. Het doel van het waarborgvereiste is volgens de memorie van toelichting om belangorganisaties met onzuivere motieven te weren, en het geeft de rechter een handvat om kritisch te oordelen over de ontvankelijkheid indien hij twijfelt aan de motieven voor het instellen van de collectieve actie. [3]
- de aard van de gepubliceerde bevindingen;
- de mate waarin de bevindingen van PBL op het moment van publicatie steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
- de methode die PBL heeft gehanteerd om tot de gepubliceerde resultaten te komen en de uitleg die zij daarover al dan niet heeft verstrekt;
- de ernst van de te verwachten gevolgen van de publicaties voor de ondernemers in de land- en tuinbouw.
factsheetvan Deltares en de waterschappen is vermeld, namelijk dat het belangrijkste selectiecriterium is geweest dat de meetlocatie wordt beïnvloed door één overheersende agrarische sector. Dat heeft, zo begrijpt de rechtbank, als voordeel dat de gewasbeschermingsmiddelen die ter plekke van de meetlocaties in het oppervlaktewater worden aangetroffen met grote waarschijnlijkheid kunnen worden gerelateerd aan die specifieke teelt. Aldus wordt een bijdrage geleverd aan de ook in het
factsheetgenoemde doelstelling van het LM-GBM dat een beter aannemelijk verband gelegd moet kunnen worden tussen het voorkomen van normoverschrijdingen in oppervlaktewateren en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de Nederlandse land- en tuinbouw.
15 % minder normoverschrijdingen (…) als ‘kaal getal’ pontificaal op de voorgrond (heeft) gezet richting het publiek terwijl het PBL bekend was dat er meer definities van ‘normoverschrijding’ in omloop waren”en ook dat PBL “(…)
misleidende mededelingen doet (…) door het resultaat van een selectie van meetpunten met de hoogste overschrijdingen als landelijk representatief te presenteren voor het publiek (…).” Dit verwijt is naar het oordeel van de rechtbank niet terecht. In de Tussenevaluatie wordt een en ander in paragraaf 3.3.1 toegelicht en wordt op pagina 106 zelfs in een afzonderlijk kader, met als titel “
Landelijk Meetnet is vooral gericht op problematische teelten”, ingegaan op de verschillen tussen het LM-GBM en de BMA. Overigens wordt daar ook gewezen op een in opdracht van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) door het Centrum voor Milieuwetenschappen van de Universiteit Leiden in januari 2019 uitgevoerd onderzoek, waaruit blijkt dat de trend tussen beide meetnetten niet statistisch significant blijkt te verschillen. Dat die uitleg ontbreekt in het Nieuwsbericht kan PBL evenmin worden tegengeworpen, nu aan een dergelijk bericht inherent is dat het een summiere samenvatting geeft van het brondocument waarnaar het verwijst. Die verwijzing is in dit geval zeer toegankelijk vormgegeven door een in het Nieuwsbericht opgenomen hyperlink naar de webpagina van PBL waar de Tussenevaluatie is te raadplegen. In de Achtergrondnotitie van 9 juli 2019 motiveert PBL ook uitvoerig waarom in haar ogen het LM-GBM wél en de BMA niet geschikt is voor een robuuste trendanalyse.
in ieder jaar noodzakelijkerwijs hoger (liggen) dan het jaargemiddelde nu de gemeten waardes ieder jaar dalen. PBL heeft in haar publieke uitlating op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat zij deze statistische bewering toepast op de meetgegevens, waardoor PBL bij het publiek en beleidsmakers de indruk wekt dat PBL haar aanbevelingen baseert op het jaargemiddelde”, aldus STAF.
(…) in 2017 het aandeel gemeten overschrijdingen van de waterkwaliteitsnormen voor de Kaderrichtlijn Water (…) met 15% (is) afgenomen ten opzichte van 2013” waarschijnlijk aldus begrijpen dat het aandeel overschrijdingen in het jaar 2017 15% lager ligt dan het aandeel overschrijdingen in 2013. Zonder toelichting, die ter plaatse ontbreekt, zal die lezer niet vermoeden dat dit de cijfers zijn die behoren bij een vergelijking van drie jaarlijkse gemiddelden, zoals hiervoor bedoeld. Ook uit de tekst van de Tussenevaluatie zelf is dit – anders dan uit de daarin opgenomen grafieken – niet (duidelijk) kenbaar. Dat is de rechtbank dus op zichzelf met STAF eens. Die toelichting is vervolgens echter wel gegeven in de Achtergrondnotitie en in de Aanvulling Tussenevaluatie. Ook het in paragraaf 3.15 aangehaalde nieuwsbericht waarin PBL naar de Aanvulling Tussenevaluatie verwijst, is zo geformuleerd dat daaruit eenvoudig is af te leiden dat de gepresenteerde percentages gebaseerd zijn op drie jaarlijkse gemiddelden. Deze documenten heeft PBL op haar website gepubliceerd ruimschoots voordat STAF deze procedure aanhangig heeft gemaakt. Van onzorgvuldig handelen is dus geen sprake.
telers, afnemers van producten en leveranciers” er onvoldoende in zijn geslaagd om het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen terug te dringen. Voor zover dit al als een negatieve uiting zou worden opgevat die schadelijk is voor betrokkenen, heeft deze betrekking op een veel ruimere kring van personen dan die voor wie STAF in deze procedure opkomt. Ook de oorzaken die overigens door PBL worden genoemd voor de normoverschrijdingen zijn slechts voor een deel toe te rekenen aan de telers. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom die vermelding tot (serieuze) imagoschade van de achterban van STAF zou leiden. De rechtbank gaat dan ook verder aan de gestelde imagoschade voorbij.
(…) politiek/media/stakeholders massaal op het verkeerde been zijn gezet, met voorspelbaar grote gevolgen: (financiële) sancties vanuit de politiek jegens de gehele land- en tuinbouwsector (…)”. Ter onderbouwing van deze stelling heeft STAF een brief overgelegd van de minister van landbouw, natuur en voedselkwaliteit van 21 juni 2019 aan de Tweede Kamer [5] , waarin zij de Tussenevaluatie aanbiedt, PBL bedankt voor het opstellen ervan en aankondigt dat zij de conclusies ervan nader zal bestuderen en deze ook in acht zal nemen bij het opstellen van het uitvoeringsprogramma bij haar visie gewasbescherming 2030. Nu een verdere onderbouwing en concretisering van bedoelde stelling ontbreekt, terwijl het op de weg van STAF had gelegen die te geven, gaat de rechtbank ook aan deze stelling voorbij. PBL heeft er overigens op gewezen dat het debat over onder meer de Tussenevaluatie in de Tweede Kamer op 31 oktober 2019 mede werd gevoerd op basis van de meest recente cijfers van PBL, neergelegd in de Aanvullende Tussenevaluatie (waarin ook, zoals hiervoor is overwogen, het gebruik van het driejaarlijkse gemiddelde is toegelicht).