In deze zaak heeft eiseres op 5 april 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 juni 2022 op de asielaanvraag beslist, waarna eiseres het beroep heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft, met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb, uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft allereerst de ontvankelijkheid van het beroep beoordeeld. Gezien het feit dat er inmiddels een besluit op de asielaanvraag is genomen, heeft eiseres geen procesbelang meer bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Dit deel van het beroep is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft eiseres verzocht om een dwangsom vast te stellen. De rechtbank heeft overwogen dat partijen verdeeld zijn over de mogelijkheid van een dergelijke vaststelling. Eiseres heeft aangevoerd dat de Tijdelijke wet, die bepaalde artikelen van de Awb onverbindend verklaart, in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheidsbeginsel. De rechtbank volgt dit oordeel echter niet en concludeert dat de Tijdelijke wet niet (deels) onverbindend is. Hierdoor kan er niet worden overgegaan tot het vaststellen van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen, wat ook geen procesbelang oplevert.
Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de asielaanvraag van eiseres is ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet. Eiseres heeft derhalve het doel van de procedure bereikt en heeft geen procesbelang meer bij de beoordeling van haar aanvraag voor een asielvergunning op andere gronden. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 379,50, die door de verweerder moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren en verweerder te veroordelen in de proceskosten.