ECLI:NL:RBDHA:2022:8501

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/633941 / KG ZA 22-749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige uitlatingen over bestuurslidmaatschap en communicatie van een vereniging

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022, is een kort geding aan de orde waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. Fasseur, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, [gedaagde 1], en gedaagde sub 2, de Vereniging [gedaagde 2]. Eiser stelt dat hij op 30 november 2020 is afgetreden als bestuurder van gedaagde sub 2, maar dat gedaagden onrechtmatig blijven beweren dat hij nog steeds bestuurslid is. Eiser vordert onder andere dat gedaagden hem niet meer als bestuurder mogen noemen in communicatie met derden en dat zij op de website van gedaagde sub 2 moeten vermelden dat hij is afgetreden.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser inderdaad op 30 november 2020 is afgetreden en dat gedaagden onrechtmatig handelen door te stellen dat hij nog bestuurslid is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser deels toegewezen, met name het verbod voor gedaagden om eiser als bestuurder te noemen en de verplichting om dit op de website van gedaagde sub 2 te vermelden. De overige vorderingen van eiser zijn afgewezen, omdat hij onvoldoende belang en onderbouwing heeft aangetoond. Gedaagden zijn veroordeeld in de kosten van het geding, en er is een dwangsom opgelegd voor het geval zij niet aan de geboden voldoen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/633941 / KG ZA 22-749
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 23 augustus 2022
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. D. Fasseur te Den Dolder,
tegen:

1.[gedaagde 1] te [woonplaats 2] ,

in persoon verschenen,
2.
Verenging [gedaagde 2]te [plaats] ,
in persoon van haar voorzitter, [gedaagde 1] voornoemd, verschenen,
gedaagden.
Eiser wordt hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’, gedaagde sub 1 als ‘ [gedaagde 1] ’ en gedaagde sub 2 als ‘ [gedaagde 2] ’.
Aanwezig is mr. H.J. Vetter, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. I. Diephuis-Timmer, griffier.
Tevens zijn aanwezig [eiser] , vergezeld van zijn advocaat en [gedaagde 1] , voor zich en namens [gedaagde 2] .
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting voor korte tijd geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 30p van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[gedaagde 2] is een verenging met als doel het vormen van een politiek partij. [gedaagde 2] is op 15 juni 2020 opgericht door (onder andere) [gedaagde 1] . [gedaagde 1] is sindsdien voorzitter van [gedaagde 2] . In de statuten van [gedaagde 2] is opgenomen dat [eiser] zal optreden als lid van het bestuur. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is geregistreerd dat [eiser] van 15 juni 2020 tot 30 november 2020 bestuurslid van [gedaagde 2] is geweest.
1.2.
Op 23 augustus 2022 om 20.00 uur is een algemene ledenvergadering van [gedaagde 2] gepland (hierna: de ALV).
1.3.
Tussen partijen is kort samengevat in geschil of [eiser] nu nog bestuurder van [gedaagde 2] is en of hij in communicatie van ( [gedaagde 1] als voorzitter van) [gedaagde 2] als zodanig kan worden genoemd en verantwoordelijk kan worden gehouden.
1.4.
[eiser] vordert in deze procedure, zakelijk weergegeven:
voor zover dit kort geding niet tijdig kan worden behandeld en niet tijdig een beslissing op de andere vorderingen genomen kan worden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] te bevelen de geplande ALV niet te houden voordat in dit kort geding een beslissing is genomen;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] te gebieden:
1. [eiser] niet meer te betrekken in correspondentie;
2. [eiser] niet meer te betrekken in enige communicatie met derden betreffende zijn (bestuurs-)lidmaatschap van [gedaagde 2] ;
3. op de website van [gedaagde 2] voorafgaand aan de ALV en direct na de opening daarvan te berichten dat [eiser] op 29 november 2020 zijn lidmaatschap en het bestuurslidmaatschap rechtsgeldig heeft opgezegd en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de uittreding uit het bestuur per 30 november 2020 heeft bevestigd door inschrijving van het einde van zijn bestuurslidmaatschap in het Handelsregister.
4. op de website van [gedaagde 2] voorafgaand aan de ALV en tijdens de ALV direct na opening daarvan te berichten dat [eiser] niet behoort tot de oprichters van de partij;
5. aan [eiser] en de andere bij de e-mailcorrespondentie betrokken personen voorafgaand aan de ALV te berichten dat de stelling dat de oprichters van de vereniging bestuursverantwoordelijkheid dragen tot de eerstkomende jaarvergadering, voor zover zij voordien zijn uitgetreden een onjuiste bewering is;
6. op de website van [gedaagde 2] voorafgaand aan de ALV en tijdens de ALV direct na de opening daarvan te bevestigen dat de stelling dat oud-bestuursleden, doch in ieder geval [eiser] tot in lengte van jaren aansprakelijk kunnen zijn omdat nog geen decharge aan het bestuur is verleend onjuist is.
7. aan [eiser] en de andere bij de e-mailcorrespondentie betrokken personen voorafgaand aan de ALV te berichten dat de dreiging met civielrechtelijke, strafrechtelijke of bestuursrechtelijke misplaatst en onjuist is en niet had mogen gebeuren.
8. aan [eiser] en de andere bij de e-mailcorrespondentie betrokken personen voorafgaand aan de ALV te berichten dat de stelling in de mail van 16 augustus 2022 luidende: "Hou er dan wel rekening mee, dat het zeer waarschijnlijk niet zal komen tot een décharge van bestuur met mogelijk vervelende gevolgen voor eenieder. En jullie dus betrokken kunnen gaan worden in vervolgprocedures (civiel, straf of bestuursrechtelijk)", niet juist is en dat uitgetreden bestuursleden alleen maar aansprakelijk kunnen zijn voor hetgeen zij in de periode van hun bestuurslidmaatschap hebben gedaan;
9. opgave te doen van de persoonsinformatie zoals [eiser] bij brief van 5 augustus 2022 heeft verzocht;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten van dit geding.
1.5.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer tegen het gevorderde.
1.6.
Het gevorderde is deels toewijsbaar en zal deels worden afgewezen. Dat licht de voorzieningenrechter als volgt toe.
1.7.
De vorderingen van [eiser] zijn, zo begrijpt de voorzieningenrechter, gebaseerd op de stelling dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig handelen jegens [eiser] . [eiser] stelt dat hij door toedoen van [gedaagde 1] nog wordt bestempeld als bestuurslid van [gedaagde 2] , met bijbehorende verantwoordelijkheden, terwijl hij volgens hem al is afgetreden. [eiser] stelt dat hij niet meer gepresenteerd mag worden als bestuurder van [gedaagde 2] , dat hij er hinder van ondervindt dat dat wel gebeurd en dat hij wil dat dat eindigt.
1.8.
Ter zitting is gebleken dat [gedaagde 1] als bestuurslid van [gedaagde 2] eind november 2020 heeft bevestigd dat [eiser] kenbaar heeft gemaakt dat hij geen bestuurslid meer wil zijn; het is duidelijk dat [eiser] aldus is afgetreden. Er is ook een registratie in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel waaruit blijkt dat [eiser] daadwerkelijk met ingang van 30 november 2020 uit het Handelsregister is uitgeschreven als bestuurslid. In elk geval vanaf 30 november 2020 is [eiser] niet meer betrokken bij het bestuur van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] handelen onrechtmatig door uitlatingen te doen dat [eiser] tot de ALV wel bestuurslid is. Anders dan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] mogelijk menen is instemming met een verklaring tot aftreden van een bestuurder niet vereist.
1.9.
Omdat voorafgaand aan de ALV een beslissing genomen wordt op de vorderingen van [eiser] , heeft hij geen belang bij toewijzing van de vordering onder A. Die vordering zal daarom worden afgewezen.
1.10.
De vordering onder B2 en B3 worden aldus toegewezen dat het [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wordt verboden [eiser] te noemen in enige communicatie met derden als bestuurder van de vereniging en dat het hen wordt geboden op de website van [gedaagde 2] voorafgaand aan ALV en direct na opening van die ALV te melden dat [eiser] uiterlijk op 30 november 2020 is afgetreden als bestuurder van de vereniging. Gezien hetgeen onder 1.8 is overwogen, heeft [eiser] belang bij die beslissing.
1.11.
Alle overige vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Ten aanzien van al die vorderingen geldt dat [eiser] het belang bij die vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd, de vorderingen onvoldoende bepaald zijn om tot een veroordeling te kunnen leiden en ook onvoldoende is gebleken of ten aanzien hetgeen wordt gevorderd door [gedaagde 1] / [gedaagde 2] onrechtmatig wordt gehandeld. Ten aanzien van het gevorderde onder 9 geldt bovendien dat reeds is toegezegd dat de gevraagde informatie zal worden verstrekt en dat [eiser] in zijn brief van 5 augustus 2022 had gevraagd die informatie binnen één maand te verstrekken. Die termijn is nog niet verstreken.
1.12.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van het te geven verbod en gebod, is aangewezen.
1.13.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen, als de – op het meest wezenlijke onderdeel van het gevorderde – in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
verbiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser] te noemen in enige communicatie met derden als bestuurder van [gedaagde 2] ;
2.2.
gebiedt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de website van [gedaagde 2] voorafgaand aan de algemene ledenvergadering op 23 augustus 2022 en direct na opening van die vergadering te melden dat [eiser] uiterlijk op 30 november 2020 is afgetreden als bestuurder van de vereniging;
2.3.
bepaalt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ieder voor zich een dwangsom verbeuren van € 250,= voor elke dag dat zij in gebreke zijn aan voormeld verbod en gebod te voldoen tot een maximum van telkens € 5.000,=;
2.4.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.463,45, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat, € 314,-- aan griffierecht en € 133,45 aan dagvaardingskosten;
2.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
2.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. I. Diephuis-Timmer mr. H.J. Vetter