Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[gedaagde 1] te [woonplaats 2] ,
Verenging [gedaagde 2]te [plaats] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2022, is een kort geding aan de orde waarin eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D. Fasseur, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagden, waaronder gedaagde sub 1, [gedaagde 1], en gedaagde sub 2, de Vereniging [gedaagde 2]. Eiser stelt dat hij op 30 november 2020 is afgetreden als bestuurder van gedaagde sub 2, maar dat gedaagden onrechtmatig blijven beweren dat hij nog steeds bestuurslid is. Eiser vordert onder andere dat gedaagden hem niet meer als bestuurder mogen noemen in communicatie met derden en dat zij op de website van gedaagde sub 2 moeten vermelden dat hij is afgetreden.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiser inderdaad op 30 november 2020 is afgetreden en dat gedaagden onrechtmatig handelen door te stellen dat hij nog bestuurslid is. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser deels toegewezen, met name het verbod voor gedaagden om eiser als bestuurder te noemen en de verplichting om dit op de website van gedaagde sub 2 te vermelden. De overige vorderingen van eiser zijn afgewezen, omdat hij onvoldoende belang en onderbouwing heeft aangetoond. Gedaagden zijn veroordeeld in de kosten van het geding, en er is een dwangsom opgelegd voor het geval zij niet aan de geboden voldoen.