ECLI:NL:RBDHA:2022:8480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
20/8024
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met motiveringsgebrek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Participatiewet, welke door verweerder op 4 juni 2020 was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen deze afwijzing werd op 30 november 2020 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 6 juli 2022 was eiser aanwezig met zijn gemachtigde, terwijl verweerder niet verscheen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser tot augustus 2019 een uitkering ontving, maar sinds 1 februari 2020 niet meer ingeschreven stond op een adres. Eiser meldde zich bij het Daklozenloket in Den Haag, maar kon geen duidelijke woon- en leefsituatie aantonen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij recht had op bijstand over de periode van 4 mei 2020 tot 4 juni 2020. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, maar dat dit motiveringsgebrek geen invloed had op de uitkomst van de zaak. Eiser werd in het ongelijk gesteld, maar verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/8024

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: J .A. Bogaards).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 30 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is niet verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser heeft tot augustus 2019 in Heereveen een uitkering ontvangen. Sinds
1 februari 2020 staat eiser niet meer ingeschreven in de Basisregistratie personen (Brp) op het adres in [plaats 2] .
1.2.
Hij heeft zich op 24 februari 2020 en daarna op 4, 6, 18 en op 27 mei 2020 gemeld bij het Daklozenloket in Den Haag. In een logboek hebben medewerkers van verweerder notities gemaakt over de gesprekken met eiser. Bij het gesprek op 24 februari 2020 staat dat eiser zich op dat moment alleen zorgen maakt over een briefadres zodat hij zich kan verzekeren en medische hulp kan krijgen. Eiser is geadviseerd om goed na te denken of dit echt het enige is dat hij nodig heeft omdat hij geen inkomen heeft en de vraag is hoelang hij kan worden opgevangen. Bij zijn melding op 4 mei 2020 heeft eiser gezegd dat hij vanaf augustus 2019 zonder inkomsten zit, en dat hij op wisselende, niet te benoemen adressen verblijft. Hierop is aan eiser een formulier “overzicht slaapadressen” meegegeven om zich vervolgens binnen twee weken te melden. In het logboek staat verder dat eiser zich op 6 mei 2020 heeft gemeld voor een uitkering en een briefadres. Eiser zegt daarbij op adres [adres 7] [huisnummer 3] te slapen. Op 18 mei 2020 is eiser bij het loket is langs geweest voor een bijstandsuitkering en heeft daarbij gezegd dat hij op meerdere adressen bij vrienden verblijft. Hij kan geen adressen overleggen.
1.3.
Op 19 mei 2020 heeft eiser een aanvraag ingediend om bijstand met ingang van februari 2020. Hij heeft daarbij opgegeven dat hij vanaf februari bij de sociale dienst is geweest om inkomen te krijgen. Op het meldingsformulier van 27 mei 2020 heeft een medewerker van verweerder beschreven dat informatie over de slaapplaatsen noodzakelijk is, dat eiser op een brief van Legal2People van 11 mei 2020 heeft geschreven dat hij af en toe op adres [adres 1] [huisnummer 1] slaapt en dat eiser op de vraag waar hij verder slaapt, heeft geantwoord: “bij vriendjes in [plaats 3] ”. Hij heeft geen adressen gegeven omdat hij het opgeven daarvan eerst aan de vrienden wilde vragen. Aan eiser is een slaaplijst gegeven om binnen één week in te vullen.
1.4.
Op het formulier voorlopige indicatie intake van 18 juni 2020 staat dat eiser twee adressen kan overleggen en dat hij zegt op straat te leven. Op 18 juni 2020 is een afspraak gemaakt voor een intake van een bijstandsaanvraag op 24 juni 2020. Op 24 juni 2020 heeft eiser een aanvraag voor bijstand ingediend met op het overzicht slaapadressen de adressen [adres 2] [huisnummer 1] van kennis [X] , de Hoog [adres 3] [huisnummer 2] van vriendin [XX] en verder de vermelding dat hij op straat, de [adres 4] en de [adres 5] slaapt. Verweerder heeft met ingang van 18 juni 2020 aan eiser een daklozenuitkering toegekend.
2.1
Bij primair besluit heeft verweerder de aanvraag om bijstand van 19 mei 2020 afgewezen op de grond dat eiser niet woonachtig is in de gemeente Den Haag.
2.2
Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser naar aanleiding van de aanvraag van 19 mei 2020 niet als dakloze kan worden aangemerkt.
2.3
In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser over de periode van 24 februari 2020 tot en met 3 mei 2020 geen recht op bijstand heeft omdat deze periode is gelegen voor zijn melding op 4 mei 2020. Vanaf 4 mei 2020 moet de aanvraag worden afgewezen omdat eiser onvoldoende duidelijkheid heeft verstrekt over zijn woon- en leefsituatie, waardoor het recht op bijstand (al dan niet naar de norm van een dakloze) niet kan worden vastgesteld.
3. Eiser heeft op de hierna te bespreken gronden beroep ingesteld.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 24 februari 2020 tot 4 juni 2020.
Datum aanvraag?
4.2.
In artikel 44 Pw is bepaald dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, deze wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.3.
Uitgaande van wat onder 2.3 staat is aan de orde de vraag of eiser zich eerder dan op 4 mei 2020 heeft gemeld voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Eiser stelt dat hij zich in februari 2020 heeft gemeld om een aanvraag voor bijstand in te dienen en daartoe ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld. Voor deze stelling bieden de notities in het logboek geen aanknopingspunten. De notities duiden er juist op dat hij zich op 24 februari 2020 alleen heeft gemeld om een briefadres te krijgen. De reden daarvoor staat vermeld. Hij wilde in aanmerking komen voor medische hulp en zich kunnen verzekeren. Dat eiser zich eerder dan op 4 mei 2020, namelijk in februari 2020 heeft gemeld voor een bijstandsaanvraag, is dan ook niet aannemelijk gemaakt.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat als eiser recht heeft op bijstand deze in beginsel wordt toegekend vanaf 4 mei 2020.
Heeft eiser recht op bijstand over de periode van 4 mei 2020 tot 4 juni 2020?
4.5.
Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.6.
Daklozen die een zwervend bestaan leiden moeten worden gerekend tot de doelgroep van de wettelijke regeling voor adreslozen. Voor de beoordeling van het recht op bijstand van de adresloze is de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang. Aangezien het hier gaat om een besluit op aanvraag, was het aan
eiser om aannemelijk te maken dat hij een zwervend bestaan leidde. [1]
4.7.
Volgens de notities in het in 1.2 genoemde logboek heeft eiser in de te beoordelen periode alleen op 6 mei 2020 een adres genoemd waar hij zou verblijven. Niet in geschil is dat dit adres niet bestaat.
4.8.
Eiser heeft aangevoerd dat hij dakloos was en verwijst daartoe naar een overzicht van zijn slaapadressen dat hij in bezwaar heeft overgelegd. Deze grond faalt. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.8.1
Op het ongedateerde overzicht staat dat eiser van 1 februari 2020 tot “heden” op straat slaapt, soms (maandag, woensdag, donderdag) bij [X] aan de [adres 2] , van
1 februari 2020 tot 1 mei 2020 twee keer per week op dinsdag en vrijdag bij [XX] aan de [adres 3] heeft geslapen, dat hij van 3 april tot 10 april 2020 op straat aan de [adres 4] en in de [adres 5] heeft geslapen en dat hij van 2 mei 2020 tot 2 juli 2020 een paar keer per week bij [XXX] aan de [adres 6] heeft geslapen.
4.8.2.
Op het ongedateerde overzicht staat onder andere de datum van 2 juli 2020. Dit betekent dat het overzicht pas na de te beoordelen periode is opgesteld. Achteraf kan verweerder niet vaststellen waar eiser in de te beoordelen periode heeft verbleven. Zo kan achteraf niet worden vastgesteld of eiser op straat heeft geslapen.
4.9.
Uit 4.2 tot en met 4.8.2 volgt dat het recht op bijstand vanaf datum melding op
4 mei 2020 tot 4 juni 2020 niet valt vast te stellen. Eiser heeft geen recht op bijstand vanaf 4 mei 2020 zodat ook voor toekenning met terugwerkende kracht tot 24 februari 2020 geen aanleiding bestaat.
5. Verweerder heeft pas in het verweerschrift in beroep de juiste motivering gegeven en niet in het bestreden besluit. Dit betekent dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank ziet aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. De uitkomst blijft hetzelfde en aannemelijk is dat eiser door het motiveringsgebrek niet is benadeeld.
6. Gelet op 5 ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.518,-, zijnde voor het beroepschrift en het verschijnen ter zitting elk 1 punt, bij een zaak van gemiddeld gewicht en een waarde per punt van € 759,-. Verweerder moet ook het griffierecht aan eiser vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van
mr. V.A. Paul, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4260