ECLI:NL:RBDHA:2022:8384
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verlaging van WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de verlaging van haar WIA-uitkering. Eiseres, die van 1 juli 2006 tot en met 31 maart 2017 werkzaam was als medewerker customer service, had zich op 5 december 2016 ziek gemeld. In 2019 werd haar een WIA-uitkering toegekend, maar na een herbeoordeling in 2020 verlaagde het UWV haar arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% naar 47,78%. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat het onderzoek onzorgvuldig was en dat haar arbeidsongeschiktheidspercentage hoger zou moeten zijn.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV bij de verlaging van de uitkering is uitgegaan van rapportages van verzekeringsartsen, die op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Eiseres heeft aanvullende medische informatie ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze informatie adequaat had meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat eiseres meer beperkingen had dan vastgesteld, en dat de functies die aan haar waren toegewezen passend waren.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar heeft het UWV wel veroordeeld in de proceskosten van eiseres, omdat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.518,- en het UWV moet ook het griffierecht van € 49,- vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.