Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- en de brief van mr. R.D.A. van Boom, kantoorgenoot van mr. S. Melliti, van 6 mei 2022.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 augustus 2022 een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De verzoeker, gedetineerd in een penitentiaire inrichting, had het verzoek ingediend in het kader van een hoger beroep tegen een eerder vonnis van de voorzieningenrechter, waarin zijn vordering tot verwijdering van de GVM-lijst was afgewezen. De verzoeker betwistte dat hij zich schuldig maakte aan voortgezet crimineel handelen in detentie en stelde dat zijn plaatsing op de GVM-lijst onrechtmatig was. De Staat der Nederlanden voerde verweer en stelde dat de rechtbank onbevoegd was om op het verzoek te beslissen, maar de rechtbank achtte zich bevoegd. De rechtbank oordeelde dat een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor alleen kan worden toegewezen als er voldoende belang is. In dit geval was er echter onvoldoende belang, omdat de verzoeker recentelijk was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en zes maanden wegens voorbereidingshandelingen voor de productie van een psychedelische drug. De rechtbank concludeerde dat de verdenking van voortgezet crimineel handelen gerechtvaardigd was en dat de verzoeker geen nieuwe gronden had aangedragen die zijn verzoek konden onderbouwen. Het verzoek werd afgewezen en de verzoeker werd veroordeeld in de kosten van de procedure.