ECLI:NL:RBDHA:2022:8329

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/630741 / JE RK 22-1210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en afwijzing machtiging uithuisplaatsing bij ouder met gezag

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van de zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2009. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, heeft verzocht om de zorgregeling te wijzigen op basis van gewijzigde omstandigheden, omdat de minderjarige feitelijk bij de vader verblijft in plaats van bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet in het belang van de minderjarige is en dat de voorgestelde wijziging, waarbij de minderjarige bij de vader woont en het contact met de moeder onder begeleiding wordt opgebouwd, noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige.

De kinderrechter heeft ook overwogen dat de moeder niet in staat is om op een constructieve manier contact met de minderjarige te onderhouden, wat leidt tot emotionele belasting voor de minderjarige. De kinderrechter heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling toegewezen en bepaald dat de zorgregeling wordt gewijzigd, waarbij de minderjarige bij de vader verblijft. Het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing is afgewezen, omdat de kinderrechter van mening is dat de wijziging van de zorgregeling voldoende is om de situatie van de minderjarige te stabiliseren. De kinderrechter heeft benadrukt dat het contact tussen de moeder en de minderjarige zorgvuldig moet worden hersteld onder toezicht van de gecertificeerde instelling.

De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 17 augustus 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/630741 / JE RK 22-1210
Datum uitspraak: 28 juli 2022

Beschikking van de kinderrechter

Wijziging zorgregeling (ex artikel 1:265g BW)

in de zaak naar aanleiding van het op 15 juni 2022 ingekomen verzoekschrift van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2009 te [geboorteplaats]

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ;

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen.
Op 14 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordigers van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • de vader;
  • de moeder.
[minderjarige] heeft haar mening via een brief kenbaar gemaakt.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]
  • verblijft feitelijk bij de vader.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 19 november 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 22 november 2022.
  • De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 13 november 2020 de volgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
bepaalt dat [minderjarige] zal bij de vader zijn:
  • reguliere zorgregeling:
  • in de even weken: vrijdag uit school tot maandag naar school, dinsdag uit school tot woensdag naar school;
  • in de oneven weken: dinsdag uit school tot woensdag naar school;
  • voorjaarsvakantie: in de oneven jaren de hele week;
  • meivakantie: de eerste week;
  • zomervakantie: in even jaren de eerste drie weken, in de oneven jaren de laatste drie weken;
  • herfstvakantie: de even jaren;
  • kerstvakantie: in de even jaren de eerste week en kerstdagen, in de oneven jaren de tweede week en Oud en Nieuw;

en verder:

  • Vaderdag: bij de vader;
  • Moederdag: bij de moeder;
  • Verjaardag vader: bij de vader;
  • Verjaardag moeder: bij de moeder;
  • Verjaardagen (half-)zusjes en broertjes: bij de moeder;
  • Overige feestdagen(Hemelvaartsdag, Goede Vrijdag, Pasen, Pinksteren, Koningsdag): volgens de reguliere zorgregeling

ten aanzien van Vaderdag, Moederdag, verjaardagen ouders, verjaardagen (half-)zusjes en broertjes: wanneer dit op een dag valt bij de andere ouder dan wordt deze dag in dezelfde week gecompenseerd voor dezelfde hoeveelheid uren, waarbij de regie bij de jeugdbeschermer ligt ten aanzien van het bepalen van de tijdstippen en data, bij voorkeur aansluitend op de al vaststaande zorgregeling.

Verzoek en verweer

De gecertificeerde instelling heeft primair verzocht de bij beschikking van 13 november 2020 bepaalde zorgregeling te wijzigen omdat sprake is van gewijzigde omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 1:265g, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW De gecertificeerde instelling is van mening dat het wijzigen van de zorgregeling het meest geschikte middel is om het contact tussen [minderjarige] en beide ouders vorm te geven. De huidige verdeling van de zorg- en opvoedtaken is niet in het belang van [minderjarige] en wordt niet uitgevoerd zoals vastgelegd. De voorgestelde wijziging houdt feitelijk in dat [minderjarige] bij de vader woont en het contact tussen haar en de moeder onder begeleiding wordt opgebouwd zodat hun band kan worden hersteld. De gecertificeerde instelling verwijst hierbij naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 15 februari 2022 (ECLI:NL:RBMNE:2022:528). Subsidiair is verzocht een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen om de plaatsing van [minderjarige] bij de vader te formaliseren. Meer subsidiair is verzocht om zowel het primaire als het subsidiaire verzoek toe te wijzen.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] verblijft nu feitelijk bij de vader en de gecertificeerde instelling vindt het van belang dat die situatie zo blijft. [minderjarige] verblijft niet meer bij de moeder omdat zij dat op dit moment niet wil. De moeder blijft manieren zoeken om in contact te komen met [minderjarige] , die zich daar ongemakkelijk bij voelt en niet alleen met de moeder wil afspreken. In het laatste weekend van mei 2022 heeft er een incident plaatsgevonden nadat de moeder [minderjarige] onaangekondigd heeft opgezocht. Dit is onprettig verlopen. Er is een ruzie ontstaan waarna [minderjarige] het gevoel heeft gekregen dat de moeder afstand van haar wil nemen. Het lukt de moeder niet om over deze situatie in gesprek te gaan met de jeugdbeschermers. Zij is wantrouwend richting de overheid en staat niet open voor een samenwerking in het belang van [minderjarige] Het lukt de moeder niet om het belang van [minderjarige] voorop te stellen in plaats van haar wantrouwen in de jeugdbeschermers en de vader. Daardoor zorgt de moeder voor veel emotionele last bij [minderjarige] en toont zij geen inzicht in haar eigen aandeel in het ontbreken van contact. Ter zitting is namens de gecertificeerde instelling aanvullend naar voren gebracht dat er zorgen zijn over de normen en waarden die de moeder uitdraagt naar [minderjarige] De moeder heeft haar identiteitskaarten weggegooid en betaalt haar verzekeringen, huur of boetes niet meer. [minderjarige] voelt zich onprettig over de inhoud van de appjes die de moeder stuurt.
De vader heeft ingestemd met het verzochte en aangegeven dat contact tussen de moeder en [minderjarige] belangrijk is. Voor de stabiliteit en ontwikkeling van [minderjarige] is het echter volgens de vader beter als zij bij hem blijft wonen. Nu de moeder niets meer betaalt, veroorzaakt het regelen van praktische zaken extra onrust bij [minderjarige]
De moeder heeft aangegeven dat de gecertificeerde instelling niemand mag dwingen en dat [minderjarige] vrij is om te gaan en te staan waar zij wil.

Beoordeling

Op grond van artikel 1:265g, tweede lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling een zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige.
De kinderrechter stelt vast dat de zorgregeling die bij beschikking van 30 november 2020 is gewijzigd, een reguliere zorgverdeling bevat waarbij het contact tussen [minderjarige] en de vader is bepaald, inhoudende dat [minderjarige] de overige dagen bij de moeder verbleef en dus aldaar feitelijk haar hoofdverblijfplaats had (hoewel dat in die beschikking niet expliciet is bepaald).
De kinderrechter stelt vast dat die situatie nu is gewijzigd, omdat [minderjarige] nu feitelijk bij de vader in plaats van bij de moeder woont. De zorgregeling is naar het oordeel van de kinderrechter om die reden voor wijziging vatbaar.
De kinderrechter overweegt dat het verzoek een verschuiving in de verdeling van zorg- en opvoedtaken betreft, omdat het uit gaat van de situatie dat [minderjarige] bij de vader woont in plaats van bij de moeder. Toewijzing van het verzoek van de gecertificeerde instelling zou tot gevolg hebben dat
de factode plaats waar [minderjarige] het grootste deel verblijft, ofwel haar hoofdverblijfplaats, wordt gewijzigd van de moeder naar de vader. Artikel 1:265g BW biedt daarbij geen kader om de hoofdverblijfplaats expliciet te bepalen. De wet biedt daartoe alleen de mogelijkheid in een familierechterlijke procedure op grond van artikel 1:253a BW. Evenwel volgt noch uit de wet noch uit de wetsgeschiedenis dat een zorgregeling op grond van artikel 1:265g BW niet kan worden gewijzigd als dit met zich meebrengt dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige daardoor
feitelijkverandert, omdat het zwaartepunt van de verzorging en opvoeding komt te liggen bij de andere ouder.
In het geval van [minderjarige] ziet de kinderrechter op basis van de stukken en de verklaringen ter zitting voldoende aanleiding om de verdeling tussen de ouders van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te wijzigen, waarbij het zwaartepunt van de opvoeding komt te liggen bij de vader in plaats van de moeder. De kinderrechter overweegt daarbij dat [minderjarige] bij de vader meer rust en stabiliteit ervaart dan bij de moeder, vanwege de ruzies en spanningen. Het contact tussen de moeder en [minderjarige] verloopt nu ook stroef, waarbij er ernstige zorgen zijn over de invloed van het gedrag en handelen van de moeder op de ontwikkeling van [minderjarige] De kinderrechter acht het daarom van belang dat de band tussen de moeder en [minderjarige] zorgvuldig wordt hersteld door het contact tussen hen onder regie van de gecertificeerde instelling op te bouwen. De belangen van [minderjarige] zijn daarbij leidend. Het is van belang dat het contact op een voor [minderjarige] prettige manier verloopt en de gecertificeerde instelling erop kan toezien dat dit contact niet in de weg staat aan een gezonde ontwikkeling van [minderjarige]
Aldus zal de kinderrechter het primaire verzoek van de gecertificeerde instelling toewijzen. Het subsidiaire en meer subsidiaire verzochte wordt afgewezen. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft een machtiging tot uithuisplaatsing een ander karakter en dient het een ander doel dan op dit moment in het geval van [minderjarige] wordt beoogd. De machtiging tot uithuisplaatsing moet noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding en is in beginsel van tijdelijke aard is, omdat wordt toegewerkt naar terugplaatsing, althans de mogelijkheden daartoe onderzocht worden. Hoewel een machtiging tot uithuisplaatsing kan voorzien in een plaatsing bij de andere ouder met gezag, heeft het naar het oordeel van de kinderrechter de voorkeur als dit op een andere manier dan met een ingrijpende maatregel bereikt wordt, zoals wijziging van de zorgregeling. In dit geval is daarbij van belang dat [minderjarige] al geruime tijd bij de vader verblijft in plaats van bij de moeder. Om die reden kan naar verwachting uitvoering worden gegeven aan de gewijzigde zorgregeling, wat dan afdoende is om te bewerkstelligen dat [minderjarige] bij de vader woont. Een machtiging tot uithuisplaatsing is om die reden naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment niet noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige]
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter, met wijziging in zoverre van de beschikking van 13 november 2020:
bepaalt dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] wordt vormgegeven en opgebouwd onder regie van de gecertificeerde instelling;
bepaalt dat [minderjarige] voor het overige bij de vader verblijft;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022 door mr. C.F. Mewe, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. van Warners als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 17 augustus 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.