ECLI:NL:RBDHA:2022:8270
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening bijstandsuitkering wegens ontbreken spoedeisend belang
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de bijstandsuitkering van verzoekster. Verzoekster had eerder bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, maar deze was door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ingetrokken en herzien over een afgesloten periode. Verzoekster had tegen deze besluiten bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij meende dat er sprake was van een spoedeisend belang.
De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De verzoeken van verzoekster betroffen financiële aanspraken over een afgesloten periode in het verleden, en er was geen acute financiële nood aangetoond die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigde. Verzoekster had weliswaar aangegeven momenteel geen inkomsten te hebben, maar dit was niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een situatie die onmiddellijke actie vereiste.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster zelf een aanvraag voor bijstandsuitkering moet indienen voor de periode na haar uitdiensttreding, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er zijn geen proceskosten aan de zijde van de verzoekster toegewezen, en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.