ECLI:NL:RBDHA:2021:13491
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering en voorlopige voorziening bij gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster wiens bijstandsuitkering was ingetrokken door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De intrekking vond plaats per 9 september 2021, na een onderzoek naar de gezamenlijke huishouding van verzoekster met de heer [A]. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 15 november 2021, waarbij verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang met betrekking tot de intrekking van de bijstandsuitkering, maar niet met betrekking tot de herziening en terugvordering van de uitkering.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster en de heer [A] op 9 september 2021 een gezamenlijke huishouding voerden, wat bleek uit de bevindingen van een huisbezoek en de financiële verstrengeling tussen hen. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster haar inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van deze gezamenlijke huishouding, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat verzoekster per 9 september 2021 geen recht had op bijstandsuitkering. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, in aanwezigheid van griffier W.M. Colpa, en is openbaar uitgesproken op 1 december 2021.