ECLI:NL:RBDHA:2022:8239

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1411
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beëindiging Ziektewet-uitkering ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Oranjevliet Nederland B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, met betrekking tot de Ziektewet (ZW) uitkering van een ex-werkneemster. De ex-werkneemster had vanaf 25 november 2019 geen recht meer op een ZW-uitkering volgens een eerder besluit van de verweerder. Echter, na bezwaar van de ex-werkneemster, werd dit besluit herzien en werd bepaald dat zij onverminderd recht had op de uitkering. Eiseres, Oranjevliet Nederland B.V., heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 14 juni 2022 werd de zaak digitaal behandeld. Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en twee andere medewerkers, terwijl de verweerder en de derde-partij ook vertegenwoordigd waren. De rechtbank kon geen inhoudelijke weergave geven van de medische gegevens van de ex-werkneemster, omdat zij geen toestemming had gegeven voor het delen van deze informatie. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de medische situatie van de ex-werkneemster en de besluiten van de verzekeringsarts.

De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn onderzoek naar de medische situatie van de ex-werkneemster zorgvuldig had uitgevoerd en dat de conclusie dat zij ongeschikt was voor arbeid op de datum in geding, gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de ex-werkneemster recht heeft op haar ZW-uitkering. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1411

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

Oranjevliet Nederland B.V., te Maasdijk, eiseres,

(gemachtigde: mr. J. Janssen),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: S. Barto).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te Zamosc, Polen,
(gemachtigde: mr. M.C.A. Schulpen).

Procesverloop

Bij besluit van 25 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat
[derde-partij] (ex-werkneemster) vanaf 25 november 2019 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 27 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ex-werkneemster gegrond verklaard en bepaald dat ex-werkneemster onverminderd recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 14 juni 2022. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en S. Kuijper-Boutier, verzuimmanager en M. Lagerburg, juriste. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat de ex-werkneemster geen toestemming heeft verleend voor het toezenden van stukken aan eiseres die medische gegevens bevatten. Om die reden kan de rechtbank in deze uitspraak geen inhoudelijk weergave bieden van de medische stukken, waaronder de weergave van het medisch verloop zoals blijkend uit de consulten van de bedrijfsarts van verweerder. De rechtbank zal in deze uitspraak de medische klachten van ex-werkneemster daarom slechts in algemene zin benoemen.
2. De rechtbank gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Ex-werkneemster is in haar laatste dienstverband vanaf 9 mei 2016 via een uitzendbureau werkzaam geweest als bloembindster bij eiseres, eigenrisicodrager voor de Ziektewet, voor gemiddeld 27 uur per week. Op 11 maart 2019 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld bij eiseres. Aan ex-werkneemster is een ZW-uitkering toegekend. 1 mei 2019 is het dienstverband van rechtswege beëindigd. De bedrijfsarts verwacht op grond van een consult op 9 oktober 2019 dat ex-werkneemster als gevolg van behandeling vanaf 25 november 2019 volledig arbeidsgeschikt zal zijn. Op 25 november 2019 heeft eiseres ex-werkneemster hersteld gemeld bij verweerder. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder bij het primaire besluit de ZW-uitkering per 25 november 2019 beëindigd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van ex-werkneemster gegrond verklaard en bepaald dat ex-werkneemster vanaf 25 november 2019 onverminderd recht heeft op een ZW-uitkering. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de rapportage van 26 november 2020 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, op het standpunt dat ex-werkneemster op 25 november 2019 ongeschikt was voor haar arbeid.
4. De verzekeringsarts bezwaar en beroep licht in zijn rapportage toe dat, gelet op de medische aandoeningen die nog niet gestabiliseerd waren, het aannemelijk is dat bij ex-werkneemster op de datum in geding nog energetische beperkingen en beperkingen ten aanzien van het persoonlijk functioneren aan de orde waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat de door de bedrijfsarts verwachte verbetering in de medische situatie van ex-werkneemster op 25 november 2019 niet is opgetreden.
5. Eiseres betoogt dat ex-werkneemster per datum in geding arbeidsgeschikt is en geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bestreden besluit is volgens eiseres in strijd met het motiveringsbeginsel genomen, omdat uit het medisch dossier van ex-werkneemster niet kan worden afgeleid op basis van welke objectieve en medische feiten verweerder tot zijn besluit is gekomen. Eiseres stelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan omdat de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen van ex-werkneemster niet zijn beoordeeld op grond van objectieve medische maatstaven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich gebaseerd op de subjectieve informatie met betrekking tot het gebruik van medicatie van ex-werkneemster zelf. Ook (de vertalingen van) medische informatie van haar Poolse behandelaren kan niet als objectief worden beschouwd omdat in de ‘medical certificates’ alleen wordt vermeld dat ex-werkneemster niet in staat is om arbeid te verrichten. Eiseres stelt verder dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel is genomen, omdat verweerder vijf keer de behandeling van het bezwaar heeft verdaagd en heeft verzuimd om medische informatie bij de behandelend sector op te vragen. Door de behandeling van het bezwaar vijf maal te verdagen heeft verweerder, gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, onvoldoende rekening gehouden met het belang van eiseres. Vanwege deze laatste onzorgvuldigheid heeft eiseres de ZW-uitkering langer moeten financieren dan nodig is en moet verweerder aan haar een schadevergoeding betalen, aldus eiseres.
6. Ex-werkneemster verzoekt veroordeling van eiseres in de proceskosten.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte recht op ziekengeld overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde. Met zijn arbeid wordt bedoeld: het laatste voor de ziekmelding verrichte werk. Dit blijkt uit vaste rechtspraak van de CRvB, zie onder meer de uitspraak van 19 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA3756).
Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Alsdan dient evenwel te worden aangevoerd en zo nodig aannemelijk te worden gemaakt dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar objectieve medische maatstaven is verricht en in zoverre zorgvuldig is. De rechtbank acht de conclusies van deze arts ook begrijpelijk en navolgbaar.
7.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van de zorgvuldigheid van het onderzoek als volgt. De verzekeringsarts beschikte over de informatie van de bedrijfsarts en de informatie van de Poolse behandelaren, welke informatie objectief is. Ook overigens was er medische informatie beschikbaar, zodat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank kon concluderen dat de medische situatie van ex-werkneemster voldoende in kaart was gebracht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep behoefde daarom geen informatie bij de behandelend sector op te vragen. Daarbij overweegt de rechtbank dat naar vaste rechtspraak een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Dat de verzekeringsarts daarbij voorts de eigen verklaringen van de ex-werkneemster heeft betrokken, maakt de beoordeling niet onzorgvuldig.
7.3
De rechtbank overweegt ten aanzien van de motivering van de conclusie van de verzekeringsarts als volgt. De rechtbank stelt voorop dat het in de expertisesfeer van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ligt om al dan niet te concluderen dat per datum in geding nog geen sprake was van herstel. De rechtbank acht de motivering in dit verband voldoende. Immers, deze verzekeringsarts heeft zijn verwachtingen omtrent de herstelmogelijkheden, zoals die waren aangenomen door de bedrijfsarts, gebaseerd op de ernst van de medische problematiek, het verloop van de conditie van ex-werkneemster, in het bijzonder de situatie van ex-werkneemster op het laatste consult bij de bedrijfsarts en het ontbreken van een vaststelling van herstel. Dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep op basis van deze gegevens tot een andere conclusie komt dan de bedrijfsarts, en een herstel na het consult van 9 oktober 2019 binnen zeven weken niet te verwachten achtte, acht de rechtbank niet alleen mogelijk, maar, mede bij gebreke van een daadwerkelijke vaststelling van herstel door de bedrijfsarts, ook begrijpelijk.
7.4
De rechtbank is verder van oordeel dat het gegeven dat verweerder de behandeling van het bezwaar vijf keer heeft verdaagd evenmin tot strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel voert. Verweerder heeft de verdaging voldoende gemotiveerd door toe te lichten dat de Covid-19 maatregelen en de onmogelijkheid van ex-werkneemster om naar Nederland te komen hiervan de reden zijn. Eiseres heeft dit ter zitting ook erkend. Eiseres heeft verder haar stelling dat verweerder heeft verzuimd om relevante feiten, omstandigheden en medische informatie te vergaren niet nader onderbouwd, zodat de rechtbank deze stelling passeert.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geconcludeerd dat ex-werkneemster vanaf 25 november 2019 onverminderd recht heeft op een Ziektewetuitkering.
9. Het beroep is ongegrond. Reeds om die reden is een proceskostenveroordeling niet aan de orde, ook niet voor ex-werkneemster.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.