ECLI:NL:RBDHA:2022:8224
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Klacht over tijdelijke verplichte zorg en crisismaatregel in de geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2022 uitspraak gedaan over een klacht van een verzoekster betreffende de toepassing van tijdelijke verplichte zorg voorafgaand aan een crisismaatregel en de daaropvolgende verplichte zorg. De verzoekster, geboren in 1993, had op 31 mei 2022 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank, waarin zij haar klachten uiteenzette over de zorgverlening door GGZ Delfland en de burgemeester van Delft. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij het verzoekster niet lukte om haar klachten gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde dat de zorgverleners in redelijkheid konden besluiten tot het toepassen van verplichte zorg, gezien de zorgen over de geestelijke gezondheid van verzoekster en het vermoeden van suïcidaliteit. De rechtbank verklaarde de klachten van verzoekster ongegrond, met uitzondering van enkele klachten die niet-ontvankelijk werden verklaard. De rechtbank benadrukte dat de Wvggz een limitatieve opsomming geeft van beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend, en dat de overige klachten van verzoekster niet onder deze opsomming vielen. De rechtbank wees ook het verzoek om schadevergoeding af, omdat de zorgverlening als proportioneel en noodzakelijk werd beschouwd. De beschikking is gegeven door mr. D.G.J. Dop, bijgestaan door B.M. Muller-van Leeuwen als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2022.