ECLI:NL:RBDHA:2022:8215
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument aanvraag op basis van schijnrelatie en voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een eiser uit Turkije tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er sprake was van een schijnrelatie tussen de eiser en zijn Hongaarse partner. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser en zijn partner tijdens de hoorzitting tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over essentiële aspecten van hun relatie, zoals het moment waarop de relatie is begonnen en de omstandigheden van hun gezamenlijke woning. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op redelijke gronden kon baseren op deze tegenstrijdigheden om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen noodzaak was voor nader onderzoek in de vorm van een huisbezoek, omdat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en zijn partner voldoende waren om de afwijzing te rechtvaardigen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er inmiddels uitspraak was gedaan in het beroep. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.