In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Nigeriaanse eiser tegen de maatregel van bewaring die op 20 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 2 augustus 2022. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank heeft zich vervolgens gericht op de vraag of de maatregel van bewaring sinds dat moment nog steeds rechtmatig is.
De eiser heeft aangevoerd dat de voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is, omdat de uitzetting niet kan slagen. Hij heeft geweigerd mee te werken aan een covid-test, wat volgens hem een goede reden is om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank oordeelt echter dat de eiser wel degelijk verplicht is om mee te werken aan zijn uitzetting, inclusief de covid-test. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn weigering en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting bestaat.
Daarnaast heeft de eiser betoogd dat er onduidelijkheid is over de verstrekking van een laissez-passer en dat hij niet op de juiste wijze is gepresenteerd. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en vastgesteld dat de laissez-passer op de juiste wijze is verstrekt. De rechtbank concludeert dat de eiser de verplichting heeft om Nederland te verlaten op basis van het terugkeerbesluit en dat de rechtmatigheid van dit besluit niet ter toetsing staat in deze procedure. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.