ECLI:NL:RBDHA:2022:8174

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2022
Publicatiedatum
16 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep inzake uitzetting en maatregel van bewaring met betrekking tot Nigeriaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Nigeriaanse eiser tegen de maatregel van bewaring die op 20 mei 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 2 augustus 2022. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het moment van het sluiten van het onderzoek rechtmatig was. De rechtbank heeft zich vervolgens gericht op de vraag of de maatregel van bewaring sinds dat moment nog steeds rechtmatig is.

De eiser heeft aangevoerd dat de voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is, omdat de uitzetting niet kan slagen. Hij heeft geweigerd mee te werken aan een covid-test, wat volgens hem een goede reden is om de maatregel van bewaring op te heffen. De rechtbank oordeelt echter dat de eiser wel degelijk verplicht is om mee te werken aan zijn uitzetting, inclusief de covid-test. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn weigering en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting bestaat.

Daarnaast heeft de eiser betoogd dat er onduidelijkheid is over de verstrekking van een laissez-passer en dat hij niet op de juiste wijze is gepresenteerd. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en vastgesteld dat de laissez-passer op de juiste wijze is verstrekt. De rechtbank concludeert dat de eiser de verplichting heeft om Nederland te verlaten op basis van het terugkeerbesluit en dat de rechtmatigheid van dit besluit niet ter toetsing staat in deze procedure. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14408

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 20 mei 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 2 augustus 2022.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum].
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 2022 (in de zaak NL22.9924) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [2] Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat de voortzetting van de maatregel van bewaring niet langer gerechtvaardigd is, omdat de uitzetting niet daadwerkelijk kan slagen. Eiser heeft telkens verklaard dat hij niet wil meewerken aan een covid-test. Verweerder heeft hier ten onrechte niet op doorgevraagd. Eiser is in het verleden ziek geworden door een covid-test en heeft daarom een goede reden om geen medewerking te verlenen aan een covid-test.
5. Verweerder mag van eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting verlangen, waaronder medewerking aan een covid-test. Uit de vertrekgesprekken van 11 juli 2022 en 18 juli 2022 blijkt dat aan eiser is uitgelegd dat van hem wordt gevraagd mee te werken aan een covid-test. Anders dan eiser heeft aangevoerd, lag het op de weg van eiser om zijn bezwaren tegen het afnemen van een covid-test tijdens dit gesprek in te brengen en toe te lichten. Eiser heeft echter beide keren volstaan met de verklaring dat hij niet terug kan en wil keren naar Nigeria. Pas in beroep is aangevoerd dat eiser eerder een keer ziek is geworden door het afnemen van een covid-test. Nu deze stelling niet is onderbouwd, leidt dit niet tot de conclusie dat van eiser in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij medewerking verleent aan een covid-test. Dat het eerder niet is gelukt om eiser over te dragen omdat hij weigert mee te werken aan een covid-test, leidt verder ook niet tot de conclusie dat er geen zicht op uitzetting bestaat. Niet valt uit te sluiten dat eiser op enig moment wel bereid zal zijn om mee te werken aan een covid-test of dat het ondergaan van de covid-test op enig moment geen voorwaarde voor uitzetting meer zal zijn. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder op 18 juli 2022 ten behoeve van de uitzetting van eiser een zogenaamde
waiver(naar de rechtbank begrijpt: een vrijstelling) voor de covid-test heeft aangevraagd bij de Nigeriaanse autoriteiten. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat sprake is van een merkwaardige gang van zaken voor wat betreft de presentatie. Eiser verkeerde in de veronderstelling dat hij op de Nigeriaanse ambassade gepresenteerd zou worden, maar dat was niet het geval. Verder is weliswaar gezegd dat ten behoeve van eiser een laissez-passer is verstrekt, maar eiser heeft deze laissez-passer niet gezien en het document bevindt zich ook niet in het dossier.
7. Voor zover eiser hiermee beoogt de rechtmatigheid van voornoemde werkwijze aan het ambtshalve oordeel van de rechtbank te onderwerpen, ziet de rechtbank daarin geen grond om de (voortduring van) de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten.
8. Voor zover eiser betwist dat sprake is van een rechtsgeldige laissez-passer, volgt de rechtbank dit evenmin. Uit de overgelegde voortgangsrapportage blijkt duidelijk dat verweerder op 19 juli 2022 een laissez-passer heeft ontvangen ten behoeve van eiser en dat deze bij de Directe Internationale Aangelegenheden in de kluis is opgeborgen. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor de conclusie dat dit niet zo is.
9. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat een overdracht aan Italië in de rede ligt en niet een uitzetting naar Nigeria. Er is immers eerder een (fictief) claimakkoord van Italië tot stand gekomen.
10. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt. Eiser heeft de verplichting om Nederland te verlaten op basis van het terugkeerbesluit van 30 september 2021. De rechtmatigheid van dit terugkeerbesluit ligt in deze procedure niet ter toetsing voor.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.