ECLI:NL:RBDHA:2022:5868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
20 juni 2022
Zaaknummer
NL22.9924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet; beoordeling van de gronden van bewaring en voortvarendheid van de verweerder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring terecht zijn tegengeworpen en dat de maatregel gerechtvaardigd is. De eiser betwistte de zware gronden van de bewaring, maar de rechtbank oordeelde dat deze gronden feitelijk juist zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt in de procedure van verwijdering van de eiser uit Nederland. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, evenals zijn verzoek om schadevergoeding. De rechtbank benadrukte dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had waarom een lichter middel niet doeltreffend zou zijn in deze situatie, gezien de eerdere onttrekking aan het toezicht door de eiser en zijn weigering om terug te keren naar Nigeria. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.9924

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Eiser heeft op 2 juni 2022 de gronden van beroep ingediend. Op 3 juni 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 juni 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Nigeriaanse nationaliteit te bezitten.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3b en 3i. Over zware grond 3a stelt eiser dat hij in het bezit is van een digitale kopie van zijn Nigeriaanse geboorteakte. Een asielzoeker beschikt zelden over reisdocumenten of een visum. In deze situatie kan dan ook niet worden gesteld dat eiser zonder de benodigde reisdocumenten is binnengekomen. Verder stelt eiser over zware grond 3b dat het weliswaar klopt dat hij in 2019 met onbekende bestemming is vertrokken, maar dat hij zich in 2020 weer heeft gemeld en dat hij sindsdien meerdere vertrekgesprekken heeft gevoerd en niet meer is vertrokken uit het AZC. [1] Tot slot stelt eiser over zware grond 3i dat geen sprake is van een absolute weigering tot vertrek uit Nederland. Hij heeft toegelicht waarom hij niet wil terugkeren naar Nigeria. Daarnaast wil eiser zijn nog lopende asielprocedure in Nederland afwachten.
4. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Nu eiser niet heeft betwist dat hij Nederland zonder daartoe benodigd reisdocument is ingereisd en dat hij in 2019 met onbekende bestemming is vertrokken, zijn de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist. Verweerder heeft ook de zware grond 3i terecht aan eiser tegengeworpen, omdat eiser meermaals heeft verklaard dat hij niet terug wil keren naar Nigeria. [2] Dit is door eiser niet betwist. Gelet op de uitspraak van de Afdeling [3] van 25 maart 2020 kan verweerder volstaan met de toelichting dat deze gronden zich feitelijk voordoen en is een nadere motivering niet vereist. [4]
5. Daarnaast betwist eiser de lichte grond 4a. Daartoe verwijst hij naar zijn standpunt bij de zware grond 3a. Zoals onder 4 is overwogen, heeft eiser niet betwist dat hij niet in het bezit was van een document zoals bedoeld in artikel 4.21 van het Vb. Verweerder heeft deze grond daarom terecht aan eiser tegengeworpen.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond 3c en de lichte gronden 4b, 4c en 4d niet heeft betwist.
7. De rechtbank is van oordeel dat al de gronden van bewaring – en de daarbij gegeven motivering – terecht aan eiser zijn tegengeworpen. Deze gronden zijn, in onderlinge samenhang bezien, voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser voert verder aan dat verweerder ten onrechte niet heeft volstaan met een lichter middel, nu zijn asielprocedure nog loopt en hij de uitkomst daarvan wil afwachten. Dat eiser twee jaar geleden met onbekende bestemming is vertrokken, mag hem nu niet meer worden tegengeworpen.
9. Verweerder heeft in de maatregel voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom een lichter middel in de situatie van eiser niet doeltreffend kan worden ingezet. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat een meldplicht op het AZC, het voeren van vertrekgesprekken en het bieden van ondersteuning voor zelfstandige terugkeer niet tot eisers vertrek hebben geleid. Eiser wenst niet terug te keren naar Nigeria en heeft zich bovendien eerder aan het toezicht onttrokken. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder met een lichter middel had moeten volstaan. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser voert tot slot aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering. Daartoe stelt eiser dat op 28 april 2022 een aanvraag voor het afgeven van een laissez-passer (LP) is gedaan bij de Nigeriaanse autoriteiten en dat sindsdien vijf weken zijn verstreken. Uit het dossier blijkt ook niet wat de huidige stand van zaken is omtrent de afgifte van de laissez-passer.
11. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de verwijdering uit Nederland. Eiser is op 20 mei 2022 in bewaring gesteld. Vanaf dat moment was verweerder gehouden tot voortvarend handelen. Op 24 mei 2022 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gehouden. Verweerder heeft verder toegelicht dat op 25 mei 2022 is gerappelleerd bij de Nigeriaanse autoriteiten over de voortgang van de LP-aanvraag. De rechtbank stelt voorop dat verweerder ook na het rappel gehouden is om voortvarend aan de verwijdering van eiser te blijven werken, maar ziet in dit stadium nog geen aanleiding voor het oordeel dat er onvoldoende voortvarend wordt gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Asielzoekerscentrum.
2.Verslag vertrekgesprek van 24 mei 2022, p. 2 en proces-verbaal van gehoor bij bewaring van 20 mei 2022, p. 4 en 5.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.