ECLI:NL:RBDHA:2022:8117
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling van niet rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, tegen de vaststelling van niet rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. Eiser, van Poolse nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 augustus 2021, waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf had en een terugkeerbesluit werd opgelegd. Eiser verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 20 april 2022 gesloten, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A.M.V. Bandhoe. De gemachtigde van verweerder was afwezig.
De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen reële kans op arbeid heeft aangetoond en dat verweerder terecht het belang van de Nederlandse Staat zwaarder heeft geacht dan het belang van eiser om in Nederland te verblijven. Eiser heeft niet kunnen onderbouwen dat hij financieel betrokken is bij de opvoeding van zijn kinderen en heeft geen bewijs geleverd van zijn arbeidsinspanningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vertrektermijn van 28 dagen die aan eiser was opgelegd, te kort was volgens de geldende richtlijnen. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser uiterlijk op 25 juni 2022 aan zijn vertrekplicht moet voldoen. De rechtbank heeft verweerder ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.277,-.