ECLI:NL:RBDHA:2022:8077

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
C/09/627533 / FT RK 22/260 en FT RK 22/261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verzoek dwangakkoord bij schuldenlast die uit één schuld bestaat

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 juni 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord. De verzoekster, die zich in een problematische schuldensituatie bevindt, heeft een voorstel gedaan aan haar schuldeisers om een deel van haar schuld te voldoen en het resterende deel kwijt te laten schelden. Aangezien niet alle schuldeisers met dit voorstel instemden, heeft de verzoekster de rechtbank verzocht om het akkoord dwingend op te leggen. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen, waarbij zij heeft geoordeeld dat de wet geen bijzondere positie toekent aan schuldeisers die de gehele schuldenlast vertegenwoordigen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster een schuldenlast van € 1.038.627,87 heeft aan één schuldeiser, en dat zij met behulp van een schuldhulpverleningsorganisatie een saneringsakkoord heeft aangeboden. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld en geconcludeerd dat ook bij een enkele schuldeiser een dwangakkoord kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de belangen van de verzoekster, de weigerende schuldeiser en de schuldeisers die wel hebben ingestemd afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat het onredelijk is dat de schuldeiser weigert in te stemmen met de aangeboden regeling.

De rechtbank heeft ook de documentatie van het voorstel beoordeeld en vastgesteld dat deze goed en controleerbaar is. De verzoekster heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan, gezien haar financiële situatie en gezondheidsproblemen. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten dat het belang van de verzoekster bij een schuldenvrije toekomst zwaarder weegt dan het belang van de schuldeiser bij volledige voldoening van zijn vordering. Het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord is toegewezen, terwijl het verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) is afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/627533 / FT RK 22/260 en FT RK 22/261
vonnis van 30 juni 2022
in de zaak van
verzoekster],
wonende te [adres],
[postcode en woonplaats],
hierna: [verzoekster],
tegen
[verweerder]
, vertegenwoordigd door mr. D. Tap,
wonende op een voor de rechtbank onbekend adres,
hierna: [verweerder].
Waar deze zaak over gaat
[verzoekster] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Zij heeft een voorstel gedaan aan haar schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft [verzoekster] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank toegewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
[verzoekster] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van
€ 1.038.627,87 aan één schuldeiser. Het is [verzoekster] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schuld. Met behulp van Plangroep heeft zij voor het laatst op 23 maart 2022 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat aan de gewone schuldeiser een uitkering ineens van 2,08%, tegen kwijtschelding van het restant van zijn vorderingen wordt aangeboden.
1.2.
[verweerder] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. [verzoekster] heeft een schuld aan [verweerder] van € 1.038.627,87, dat is 100% van de totale schuldenlast.
1.3.
Om tot een oplossing voor haar schulden te komen heeft [verzoekster] op 4 april 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil zij dat de rechtbank [verweerder] dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil zij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van [verzoekster] zijn behandeld op de zitting van 23 juni 2022. Op deze zitting verschenen:
- [verzoekster],
- [A], echtgenoot,
- [B], zwager,
- [C], schoonzus,
- [D en E], schuldhulpverleners van Plangroep,
- [F], financieel adviseur,
- mr. D. Tap, advocaat van [verweerder] .
2.2.
[verweerder] is opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen.

3.Standpunten van partijen

3.1.
[verzoekster] stelt dat het onredelijk is dat [verweerder] het aanbod niet aanvaardt. Volgens haar heeft zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeiser aan te bieden en is een hoger aanbod niet mogelijk.
3.2.
[verweerder] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen.
- De verzoeken kunnen niet goed worden beoordeeld door een gebrek aan informatie.
- Het voorstel is niet goed gedocumenteerd. Zolang niet duidelijk is wat er met het geld is gebeurd dat vlak voor het faillissement naar privérekeningen is overgeboekt, kan het vermogen van [verzoekster] niet worden beoordeeld.
- Voorts is op geen enkele wijze duidelijk dat het aanbod het maximaal haalbare is waartoe [verzoekster] in staat is.
- De vordering is te kwader trouw ontstaan. De termijn is pas gaan lopen na het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 januari 2021, in ieder geval ten aanzien van de proceskosten.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van [verzoekster] om een dwangakkoord op te leggen toe. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Ontvankelijkheid van het verzoek
4.2.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag of gesteld of [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek, nu schuldeiser met haar vordering 100% van de gehele schuldenlast van [verzoekster] vertegenwoordigt.
Volgens vaste rechtspraak (zie, laatstelijk, het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2007) is voor het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling het bestaan van pluraliteit van schuldeisers geen vereiste. De rechtbank is dan ook van oordeel dat ook een gedwongen schuldregeling kan worden opgelegd wanneer de schuldenaar slechts één crediteur heeft en deze enige crediteur weigert in te stemmen met de voorgestelde schuldregeling. Dat betekent dat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat verweerder weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door Plangroep. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarden, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank bovendien goed en controleerbaar gedocumenteerd.
4.4.
[verweerder] stelt dat hij het verzoek niet goed kan beoordelen door een gebrek aan informatie. Zo wijst [verweerder] erop dat hij de bijlagen bij het dwangakkoord, waaronder het WSNP-verzoek niet heeft ontvangen. Op grond van artikel 286 Faillissementswet ligt het WSNP-verzoekschrift met bijbehorende stukken eerst na de uitspraak op dat verzoekschrift ter inzage. Om die reden is dit ook niet op voorhand aan [verweerder] toegestuurd. Voor zover [verweerder] betwijfelt of alle relevante correspondentie tussen hen beiden aan de rechter is overgelegd, staat het hem vrij om ter zitting te verschijnen en aldaar zijn verhaal te doen en stukken over te leggen, zoals mr. Tap in dit geval ook namens [verweerder], heeft gedaan. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank goed en controleerbaar gedocumenteerd.
De rechtbank moet een belangenafweging maken
4.5.
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser vrijstaat om te verlangen dat zijn vordering volledig wordt betaald. Tegelijkertijd is het belangrijk dat mensen met problematische schulden zicht hebben op een schuldenvrije toekomst. De wetgever biedt daar verschillende regelingen voor, waarbij mensen met schulden zich drie jaar lang maximaal moeten inspannen om zo veel mogelijk af te lossen en daarna schuldenvrij verder kunnen. Schuldeisers moeten dan vaak wel afstand doen van een (groot) deel van hun vordering. Daarom kunnen schuldeisers alleen onder bijzondere omstandigheden gedwongen worden om in te stemmen met een aangeboden schuldregeling.
4.6.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoekster zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Op basis van die belangenafweging is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een dwangakkoord hier op zijn plaats is.
De getekende schuldbekentenis
4.7.
De vordering van [verweerder] betreft een oude schuld uit 2007. Deze schuld is ontstaan door ondertekening van een schuldbekentenis in een hectische periode vlak voor het faillissement van het bouwbedrijf waarvan [A], zijn ouders en zijn broer medeaandeelhouder waren. Hoewel [verzoekster] de rechtsgeldigheid van de schuldbekentenis heeft betwist, is door het gerechtshof Amsterdam op 12 januari 2021, na een jarenlange juridische strijd, geoordeeld dat sprake is van een rechtsgeldige vordering van [verweerder] . Deze vordering is echter niet eerst opeisbaar na het wijzen van het arrest, zoals de raadsman van [verweerder] stelt. In het dictum van het arrest is de contractuele rente toegewezen vanaf 20 juli 2007. Deze datum geldt dan ook als moment van opeisbaarheid. Dat [verweerder] ook van een eerdere opeisbaarheid is uitgegaan blijkt uit de omstandigheid dat hij de afgelopen jaren is overgegaan tot beslaglegging op het loon en verkoop van aan [verzoekster] toebehorende zaken.
Problematische schuldenlast
4.8.
[verzoekster] kampt met een schuldenlast van ruim 1 miljoen euro, waaronder zij en haar gezin al vijftien jaar gebukt gaan. Gelet op de leeftijd en gezondheid van de [verzoekster] is deze schuldenlast niet te overzien en ontbreekt ieder perspectief op een schuldenvrije toekomst. Gelet op het inkomen van [verzoekster] kan de schuld niet binnen afzienbare tijd worden afbetaald, zodat sprake is van een problematisch schuldenlast.
[verzoekster] heeft het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.9.
[verweerder] stelt dat voor het faillissement van de vennootschap tonnen zijn overgemaakt aan (klein)kinderen en (schoon)ouders. Nu onduidelijk is waar het geld is gebleven, kan niet worden geoordeeld over de ingediende verzoeken.
Ter zitting heeft [F] (financieel adviseur) aangegeven dat [verweerder] verwijst naar overboekingen uit 2007, die door de curator zijn onderzocht. Ook de Fiod heeft deze overboekingen onderzocht. Dit onderzoek heeft uiteindelijk tot een vrijspraak geleid, zo heeft [verzoekster] op de zitting verklaard. [verzoekster] en haar familieleden hebben op de zitting aangegeven dat zij al vele jaren duidelijkheid hebben gegeven over de overboekingen, maar dat daar niet naar wordt geluisterd. De rechtbank begrijpt dat [verweerder] graag antwoord wil op de vraag waar het geld is gebleven. Doel en strekking van de onderhavige procedure kunnen daarin helaas niet voorzien of aan bijdragen.
4.10.
De afgelopen jaren heeft [verweerder] waar mogelijk beslag gelegd op het vermogen van [verzoekster] en is tot verkoop overgegaan van aan [verzoekster] toebehorende zaken. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van niet te gelde gemaakt actief, moet het er voor worden gehouden dat [verzoekster] niet langer over enig vermogen beschikt. Vanuit de schuldhulpverlening is in dit verband opgemerkt, dat [verzoekster] , mede vanwege het lopende loonbeslag, al geruime tijd van een minimuminkomen moet rondkomen.
4.11.
Bij de beoordeling van het onderliggende verzoek staat de vraag centraal of het voorstel dat [verzoekster] aan haar schuldeisers heeft gedaan het maximaal haalbare is. Dit is naar het oordeel van de rechtbank het geval. Een beter voorstel is niet haalbaar. [verzoekster] is werkzaam voor 28 uur per week. Uit medisch onderzoek volgt dat zij vanwege diverse gezondheidsklachten maximaal inzetbaar is voor drie dagen per week. Gezien de aanwezige medische problematiek zal deze belastbaarheid in de toekomst niet toenemen.
Deze regeling is in het belang van schuldenaar
4.12.
De vordering van [verweerder] bedraagt met 100% de gehele schuldenlast. Dat brengt aan de ene kant mee dat niet snel kan worden geoordeeld dat het onredelijk is dat [verweerder] heeft geweigerd met de schuldregeling in te stemmen. Tegelijk kent de wet niet een bijzondere positie toe aan schuldeisers die een groot deel van de of de gehele schuldenlast vertegenwoordigen. De rechtbank kan dus het dwangakkoord ook toewijzen wanneer de weigerende schuldeiser de gehele schuldenlast vertegenwoordigt.
4.13.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat het dwangakkoord tot een gunstiger resultaat leidt dan de WSNP. Toepassing van de WSNP leidt tot hoge kosten, doordat de vergoeding van de bewindvoerder uit het gespaarde saldo wordt voldaan. Hierdoor blijft een aanzienlijk lagere uitkering voor de schuldeiser over. In de aangeboden schuldregeling houdt Plangroep gedurende de looptijd toezicht op de inkomsten en uitgaven van [verzoekster] , zodat gewaarborgd is dat het maximaal haalbare bedrag zal worden uitgekeerd aan de schuldeiser.
4.14.
Daarnaast moet worden geoordeeld dat het belang van [verzoekster] bij een schuldenvrije toekomst zwaarder weegt dan het belang van [verweerder] bij voldoening van zijn volledige vordering. Na vijftien jaar verdient [verzoekster] een concreet zicht op een schuldenvrije toekomst.
Schuld te kwader trouw
4.15.
[verweerder] heeft voorts aangevoerd dat de schuld, althans in ieder geval de veroordeling in de proceskosten, te kwader trouw is ontstaan. Voor de beoordeling van het verzoek is niet van belang of schulden te goeder trouw zijn ontstaan of onbetaald gelaten. De omstandigheid dat sprake is van een jarenlange procedure, ook als daarin wisselende standpunten worden ingenomen, brengt zonder nadere onderbouwing ook niet mee dat sprake is van een schuld te kwader trouw. Dit betoog treft derhalve geen doel.
4.16.
[verweerder] stelt tenslotte dat diverse familieleden van [verzoekster] strafrechtelijk zijn veroordeeld voor fraude en dat hierover openheid van zaken moet worden geven. Nu gesteld noch gebleken is dat sprake is van schulden die het gevolg zijn van een strafrechtelijke veroordeling en daarom in de weg zouden kunnen staan aan oplegging van een dwangakkoord dan wel toelating tot de WSNP, dient dit betoog te worden verworpen.
Het WSNP-verzoek is niet langer aan de orde
4.17.
Omdat het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt toegewezen, heeft [verzoekster] geen belang meer bij haar verzoek om te worden toegelaten tot de WSNP. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- beveelt [verweerder] in te stemmen met de onder 1.1. bedoelde schuldregeling;
- wijst het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling af.
Dit is de beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met B.A.H. van der Ven LL.B., griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan degene die in het ongelijk is gesteld gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag.