In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiser de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet. Eiser, geboren in Bosnië en Herzegovina, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De zitting vond plaats op 3 augustus 2022 in Breda, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. J.J.M. van Gils, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M.B. van den Toorn-Volkers.
De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring heeft opgelegd omdat eiser de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure ontwijkt. De rechtbank heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, beoordeeld en vastgesteld dat eiser zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Tijdens de zitting heeft verweerder de zware grond 3j laten vallen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er nog steeds voldoende gronden zijn om de maatregel van bewaring te handhaven. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht is op uitzetting en dat een lichter middel toegepast moet worden, maar de rechtbank heeft deze argumenten verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door rechter E.J. Govaers en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.