ECLI:NL:RBDHA:2022:8006

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14059
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Somalische nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 juli 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 27 juli 2022 in Breda, waar eiser via een beeldverbinding aanwezig was, heeft hij zich laten bijstaan door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet zijn betwist door eiser, en dat deze gronden voldoende zijn om de maatregel te rechtvaardigen.

Eiser heeft aangevoerd dat er een gebrek in het voortraject was, omdat hij op 19 juli 2022 was staandegehouden door ambtenaren die niet bevoegd waren. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de betrokken ambtenaren wel degelijk bevoegd waren, en dat het gebrek in de functiebenaming van de ambtenaren van formele aard was. Dit gebrek maakt de bewaring niet onrechtmatig, aangezien de zwaarwegende gronden voor de maatregel onbetwist zijn gebleven. Eiser heeft ook aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door een geplande vlucht te annuleren, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende uitleg heeft gegeven voor deze annulering en dat eiser zelf verantwoordelijk is voor de ontstane situatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Wel is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518. De uitspraak is gedaan door rechter W. Anker, in aanwezigheid van griffier N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt op 9 augustus 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14059

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is verschenen A.O. Adam. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Somalische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3k, en 3m en de lichte gronden 4a, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject omdat hij op 19 juli 2022 is staandegehouden, overgebracht en opgehouden door twee ambtenaren die daar niet toe bevoegd waren omdat hun functiebenamingen niet voorkomen in artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning (BboDVO) 2019.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 juli 2022 blijkt dat eiser is staandegehouden door twee verbalisanten, werkzaam voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning in de functie van medior transportgeleider. De ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning die tevens zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 2 van het BboDVO 2019 zijn bevoegd om een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft staande te houden, over te brengen en op te houden. [1] De Functiebeschrijving ‘transportgeleider’ komt wel voor in artikel 2 van het BboDVO 2014 maar dit is met de invoering van BboDVO 2019 vervangen door de functie van beveiliger. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 april 2022 [2] blijkt dat de functie van transportgeleider binnen het functiegebouw Rijk wordt aangemerkt als (inrichtings)beveiliger als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het BboDVO 2019. De rechtbank overweegt dat de betrokken ambtenaren de functie van beveiliger bekleden en daarmee zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaren. Aan de betrokken ambtenaren komen dan ook de bevoegdheden uit artikel 50a van de Vw toe. De rechtbank is, met verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling, van oordeel dat met deze onjuiste functiebenaming sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit geval is van zo'n situatie geen sprake omdat drie zware en drie lichte gronden onbetwist ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Voorts kijkt de rechtbank naar de aard van het gebrek en laat zij hierbij wegen dat het in dit geval een gebrek van formele aard is.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door de voor eiser geplande de vlucht van 3 augustus 2022 te annuleren en een nieuwe vlucht te plannen voor 9 augustus 2022.
7. Op grond van artikel 28, derde lid, van de Dublinverordening [3] duurt de bewaring van Dublinclaimanten zo kort mogelijk en niet langer dan de tijd die redelijkerwijs nodig is om de overdracht uit te voeren. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de voor eiser geboekte vlucht van 3 augustus 2022 is geannuleerd omdat de begeleiders die voor de verwijdering van eiser benodigd zijn niet op die vlucht bijgeboekt konden worden. Deze uitleg is door eiser niet bestreden. De rechtbank voegt hieraan toe dat nu eiser, meer dan eens, te kennen heeft gegeven dat hij in geen geval mee zal werken aan een overdracht aan Zweden, hij daarmee zelf verantwoordelijk is voor de ontstane situatie waarin hij uitsluitend onder begeleiding kan worden overgedragen. Daarnaast merkt de rechtbank op dat de uiterste overdrachtstermijn op grond van artikel 29 van de Dublinverordening voor eiser op 11 augustus 2022 komt te vervallen. Tegen die achtergrond is er evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

8. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. De rechtbank ziet vanwege wat is overwogen onder 5 aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518
(vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 50a van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 4.1, eerste lid, onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
3.Verordening (EU) 604/2013.