ECLI:NL:RBDHA:2022:8003

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
9 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.14054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot bewaring van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Senegalese nationaliteit heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had op 19 juli 2022 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 27 juli 2022 behandeld in Breda, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was en werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. R. Hopman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, die door verweerder zijn aangevoerd, niet zijn betwist door eiser. De rechtbank concludeert dat er voldoende gronden zijn om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van zijn vertrek of uitzettingsprocedure zal ontwijken of beletten.

Eiser heeft aangevoerd dat er een gebrek in het voortraject is, omdat hij op 19 juli 2022 is staandegehouden door ambtenaren die niet bevoegd waren. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de betrokken ambtenaren, werkzaam voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning, bevoegd waren om eiser staande te houden en op te sluiten. De rechtbank oordeelt dat het gebrek in de functiebenaming van de ambtenaren van formele aard is en dat dit gebrek de bewaring niet onrechtmatig maakt, gezien de onbetwiste zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518. De uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, en openbaar gemaakt op 9 augustus 2022. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RRECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14054

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F. Boone),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van een schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 juli 2022 op een zitting behandeld in Breda. Eiser is
verschenen via een beeldverbinding. Hij heeft zich laten bijstaan door zijn gemachtigde. Als
tolk is M. Njie verschenen via een telefonische verbinding. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Senegalese nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist. De zware gronden 3a, 3b, 3c en 3i en de lichte gronden 4a, 4b, 4c en 4d zijn – in onderlinge samenhang bezien – voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van het vertrek ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen.
4. Eiser voert aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject omdat hij op 19 juli 2022 is staandegehouden, overgebracht en opgehouden door twee ambtenaren die daar niet toe bevoegd waren omdat hun functiebenamingen niet voorkomen in artikel 2 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer & Ondersteuning (BboDVO) 2019.
5. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 19 juli 2022 blijkt dat eiser is staandegehouden door twee verbalisanten, werkzaam voor de Dienst Vervoer & Ondersteuning in de functie van medior transportgeleider, respectievelijk senior transportgeleider. De ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning die tevens zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 2 van het BboDVO 2019, zijn bevoegd om een vreemdeling staande te houden, over te brengen en op te houden. [1] De Functiebeschrijving ‘transportgeleider’ komt wel voor in artikel 2 van het BboDVO 2014, maar dit is met de invoering van BboDVO 2019 vervangen door functie van beveiliger. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 25 april 2022 [2] blijkt dat de functie van transportgeleider binnen het functiegebouw Rijk wordt aangemerkt als (inrichtings)beveiliger als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van het BboDVO 2019. De rechtbank overweegt dat de betrokken ambtenaren de functie van beveiliger bekleden en daarmee zijn aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaren. Aan de betrokken ambtenaren komen dan ook de bevoegdheden uit artikel 50 van de Vw toe. De rechtbank is, met verwijzing naar de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling, van oordeel dat met deze onjuiste functiebenaming sprake is van een gebrek in het voortraject. Een dergelijk gebrek maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. In dit geval is van zo'n situatie geen sprake omdat vier zware en vier lichte gronden onbetwist ten grondslag liggen aan de maatregel van bewaring. Voorts kijkt de rechtbank ook naar de aard van het gebrek en laat zij hierbij wegen dat het in dit geval een gebrek van formele aard is.

Conclusie

6. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. De rechtbank ziet vanwege wat is overwogen onder 5 aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden vastgesteld op € 1.518 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.)

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518
(vijftienhonderdachttien euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 50 van de Vw, in samenhang gelezen met artikel 4.1, eerste lid, onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000.