ECLI:NL:RBDHA:2022:7956

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.13841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft dit besluit genomen op basis van de Dublinverordening, waarbij Frankrijk als verantwoordelijk land voor de behandeling van de asielaanvraag is aangewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak behandeld in Middelburg, waar de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat het niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft echter niet kunnen aantonen dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet zal nakomen, zoals vereist op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verwijst naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo, waarin de hoge lat voor het aannemelijk maken van een schending van rechten is vastgesteld. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat hij in Frankrijk geen toegang heeft tot opvang, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht geen aanleiding heeft gezien om de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag op zich te nemen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13841
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. T.R. Hüpscher),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.13842, op 28 juli 2022 op zitting behandeld in Breda. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. In geschil is of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag aan zich had moeten trekken. Als uitgangspunt geldt dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen zal nakomen. [2] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit niet (langer) het geval is. Hierin is eiser niet geslaagd. De lat ligt hoog, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo. [3]
2. Dat eiser in Frankrijk geen toegang had tot opvang, is een gevolg van de afwijzing van zijn asielaanvraag. Dat eiser na terugname door Frankrijk opnieuw geen opvang zou krijgen, is niet aannemelijk gemaakt met verwijzing naar het AIDA-rapport [4] van 8 april 2022. Weliswaar kan uit het rapport worden opgemaakt dat er problemen zijn (geweest) met de opvang in Frankrijk, maar niet is gebleken dat deze zodanig structureel en ernstig zijn, dat bij overdracht aan Frankrijk op voorhand sprake is van een reëel risico op schending van artikel 4 van het Handvest [5] of artikel 3 van het EVRM. [6] Eiser heeft zijn stelling dat hij niet, of niet op de juiste wijze, is gehoord in zijn asielprocedure in Frankrijk in het geheel niet onderbouwd. Daarbij stelt verweerder terecht dat eiser bij voorkomende problemen dient te klagen bij de Franse autoriteiten. Niet is gebleken dat deze eiser niet willen of kunnen helpen. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [7]
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:816.
3.Arrest van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
4.Asylum Information Database.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Verordening (EU) nr. 604/2013.