ECLI:NL:RBDHA:2022:795

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging van een omgevingsvergunning voor een evenemententerrein wegens ontoereikende motivering van geluidsvoorschriften en het ontbreken van onduldbare geluidshinder voor omwonenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die was verleend aan de vergunninghoudster voor het tijdelijk herinrichten en gebruiken van het terrein aan de [adres] te Gouda voor diverse functies, waaronder evenementen. De rechtbank heeft de omgevingsvergunning gedeeltelijk vernietigd, omdat de motivering van de geluidsvoorschriften onvoldoende was en niet voldeed aan de eisen van de wet. De eisers, bewoners van de nabijgelegen woningen, stelden dat de geluidsvoorschriften niet adequaat waren en dat de vergunning leidde tot onaanvaardbare geluidshinder. De rechtbank oordeelde dat de eisers als belanghebbenden konden worden aangemerkt, gezien de korte afstand van hun woningen tot het evenemententerrein. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster een aanvraag had ingediend voor de herinrichting van het terrein en dat de verleende vergunning niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de geluidsnormen die aan de evenementen waren verbonden, niet voldoende waren gemotiveerd en dat de belangen van de omwonenden onvoldoende waren afgewogen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen voor zover dit betrekking had op de geluidsvoorschriften voor evenementen. De rechtbank heeft bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit en heeft verweerder opgedragen het griffierecht aan de eisers te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4060

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiseres 1] , [eiser 2] en [eiseres 2] ,allen te [woonplaats] , hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: [gemachtigde] )
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: R. Oosterhuis, werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH)).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting GOUDasfalt, te Gouda, vergunninghoudster (gemachtigden: mr. [secretaris] en W. Roosemalen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend aan vergunninghoudster voor het tijdelijk herinrichten en gebruiken van het terrein aan de [adres] [huisnummer 1] , [huisnummer 2] en [huisnummer 3] te [plaats] voor diverse functies.
Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft verweerder het bezwaar wat betreft de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften gegrond verklaard en daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen.
Bij uitspraak van deze rechtbank van 15 november 2019 (ECLI:NL:RBDHA:2019:12117) is het door eisers tegen het besluit van 24 augustus 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard en is dit besluit vernietigd. Verweerder is daarbij opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van het bepaalde in die uitspraak.
Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 29 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ter zake van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften gegrond verklaard en deze gewijzigd vastgesteld.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2021.
Namens eisers is verschenen [eiseres 2] . Gemachtigde van eisers [eiser 1] heeft online deelgenomen aan de zitting
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van [A] (planoloog) en [B] . Namens de derde-partij zijn verschenen [voorzitter] (voorzitter) en mr. [secretaris] (secretaris).
De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met het beroep van [C] e.a., geregistreerd onder zaaknummer SGR 21/3809. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en is op dezelfde dag uitspraak gedaan.

Overwegingen

1.1.
Deze zaak betreft het terrein van de voormalige Koudasfalt Centrale, gelegen aan de [adres] [huisnummers] te [plaats] , thans ook wel genoemd het Goudasfalt terrein (het terrein). Dit terrein is ongeveer 2,9 hectare groot en ligt aan de zuidelijke oever van de [omgeving] . Het terrein is eigendom van de gemeente Gouda en deze heeft het terrein, inclusief de aanwezige opstallen, vanaf juli 2016 verhuurd aan vergunninghoudster. Eisers wonen direct aan de overzijde van het terrein, ten noorden van de [omgeving] .
1.2.
Vergunninghoudster heeft op 27 oktober 2016 een aanvraag gedaan voor de herinrichting van het terrein en het gebruik voor recreatieve doelen, horeca evenementen, verblijf en tijdelijke woonvormen, kleinschalige bedrijvigheid en detailhandel. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend om het mogelijk te maken dat zij het terrein tijdelijk, namelijk voor maximaal vijf jaar en wel tot 21 februari 2022, herinricht en gebruikt voor de in overweging 1.2 aangeduide functies. Verweerder is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 11, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) van de planregels afgeweken. Aan de omgevingsvergunning heeft verweerder een aantal voorschriften verbonden, waaronder (geluids)voorschriften voor grote evenementen.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van eisers gedeeltelijk gegrond is verklaard en de geluidsvoorschriften van de omgevingsvergunning zijn aangepast. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het rapport “Geluid in de woonomgeving ten gevolge van het evenemententerrein Goudasfalt te Gouda” van akoestisch onderzoeksbureau Peutz van 7 april 2020 (hierna: het rapport van Peutz) ten grondslag gelegd. Aan de hand van het akoestisch onderzoek van Peutz heeft verweerder voorschriften voor evenementen opgesteld, waarbij de verschillende soorten evenementen op basis van de verwachte geluidemissie zijn ondergebracht in drie categorieën. Het jaarlijks toegestane aantal evenementen alsmede de duur ervan en het aantal bezoekers ervan zijn gemaximeerd. Per categorie evenement is een aantal geluid- en middelvoorschriften aan de omgevingsvergunning verbonden.
Procesbelang
4. De rechtbank heeft vastgesteld dat de looptijd van het bestreden besluit kort na de behandeling van de zaak eindigt, te weten op 21 februari 2022. Nu ter zitting is gebleken dat verweerder heeft besloten voor dezelfde activiteiten nogmaals een - tijdelijke - vergunning te verlenen, leidt het expireren van het bestreden besluit er niet toe dat het belang van eisers bij hun beroep is komen vervallen. Gelet op deze terugkerende besluitvorming is het belang van eisers bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de bestreden omgevingsvergunning gegeven.
Belanghebbendheid
5. De rechtbank dient voorts ambtshalve te beoordelen of eisers belanghebbenden zijn zoals bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Ingevolge dit artikel wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak moet, wil er sprake zijn van belanghebbendheid als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, aannemelijk zijn dat ter plaatse van de woning of het perceel van de betrokkene gevolgen van enige betekenis kunnen worden ondervonden [1] . De rechtbank is van oordeel dat eisers [eiseres 1] , [eiser 2] en [eiseres 2] , gelet op de korte afstand van hun woningen tot het evenemententerrein, als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
5.2.
Ten aanzien van de belanghebbendheid van eiser [eiser 1] overweegt de rechtbank dat eiser inmiddels (vóór 6 mei 2021) is verhuisd en dat zijn huidige woning blijkens www.ruimtelijkeplannen.nl op een afstand van circa 750 meter van het terrein is gelegen. De rechtbank acht het, gelet op deze afstand, niet aannemelijk dat eiser ter plaatse van zijn woning naar objectieve maatstaven gemeten gevolgen van enige betekenis van het evenemententerrein zal kunnen ondervinden
.Eiser betoogt dat hij belang ontleent aan zijn aansprakelijkstelling van verweerder voor de door hem geleden schade als gevolg van het vernietigde besluit van 24 augustus 2017. De rechtbank overweegt dienaangaande dat de door [eiser 1] geclaimde schade niet ziet op het onderhavige nieuwe besluit op bezwaar. Hoewel de uitkomst van de onderhavige procedure voor eiser relevant kan zijn voor het bepalen van de omvang van de door hem geleden schade, betekent dit niet dat daarmee een procesbelang is gegeven in deze procedure. Deze procedure leidt immers tot een openbare uitspraak, waarvan eiser kennis kan nemen en waarop hij zich kan beroepen in de schadeprocedure. Op grond van het vorenstaande kan eiser naar het oordeel van de rechtbank niet als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. Het beroep, voor zover dat is ingediend door eiser [eiser 1] , is dan ook niet-ontvankelijk.
Wet- en regelgeving
6. Voor de wet- en regelgeving die op deze zaak van toepassing is, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Oordeel rechtbank
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7.1.
Op het terrein rusten op grond van het bestemmingsplan “Zuidelijk IJsselfront” (het bestemmingsplan) de bestemmingen “Bedrijf”, “Waarde – Archeologie” en “Waterstaat – Waterstaatkundige functie”. Tussen partijen is niet in geschil dat de door vergunninghoudster aangevraagde vormen van gebruik in strijd zijn met deze bestemmingen en daarmee met het bestemmingsplan. Het zwaartepunt van het bezwaar van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning, ziet op de in het bestreden besluit opgenomen geluidsvoorschriften voor evenementen op het terrein.
7.2.
De rechtbank overweegt dat de beslissing om al dan niet met toepassing van artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 2ᵒ, van de Wabo omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, behoort tot de bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit om al dan niet de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, heeft kunnen komen. De norm waaraan getoetst dient te worden is of sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Verweerder dient daarbij de betrokken belangen, waaronder die van eisers, tegen elkaar af te wegen [2] .
8.1.
Eisers stellen zich -kort weergegeven- op het standpunt dat verweerder voorbij is gegaan aan de opdracht van de rechtbank om het bepaalde in de uitspraak van 15 november 2019 (de uitspraak) in acht te nemen bij het nemen van een nieuw besluit. Daartoe voeren zij in de eerste plaats aan dat de rechtbank in haar uitspraak is uitgegaan van de door verweerder bij aanvang af gehanteerde norm van maximaal 50 dB(A) binnenshuis. Deze norm is afkomstig uit de Nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” uit januari 1996, opgesteld door de Inspectie Milieuhygiëne Limburg (hierna: de Nota). Verweerder heeft in strijd daarmee dancefestivals en popconcerten toegestaan, waarbij een forse overschrijding van de norm van 50 dB(A) mag optreden. Hiermee wijkt verweerder af van zijn -tot en met de uitspraak van de rechtbank op 15 november 2019- zonder voorbehoud volgehouden standpunt dat de vergunde evenementen niet tot overschrijding van een geluidsniveau van 50 dB(A) binnenshuis mogen leiden. Dit is in strijd met het vertrouwensbeginsel.
8.2.
De rechtbank stelt vast dat de voorschriften ten aanzien van muziekevenementen van categorie 1 voor maximaal drie evenementdagen een overschrijding van een geluidsniveau van 50 dB(A) binnenshuis toestaan. Verweerder heeft aangevoerd dat er slechts in een beperkt aantal woningen sprake zal zijn van een beperkte overschrijding van de binnenwaarde van 50 dB(A). Een dergelijke overschrijding is volgens de jurisprudentie toelaatbaar. Verweerder wijst daarbij op het belang van met name de jongeren doelgroep in de gemeente Gouda, waar veel behoefte bestaat aan categorie 1 muziekevenementen. Om tegemoet te komen aan deze behoefte wordt in een beperkt aantal gevallen een hogere waarde dan 100 dB(C) Front of House (FoH) toegestaan. Verweerder acht dit acceptabel, omdat in Gouda niet veel terreinen beschikbaar zijn voor evenementen en het terrein aan de buitenkant van Gouda op een gezoneerd industrieterrein is gelegen, waar reeds sprake is van een relatief hoog omgevingsgeluid vanwege bedrijven en verkeer. Bovendien is bij het bestreden besluit het aantal categorie 1 evenementen naar beneden bijgesteld. Er is sprake van zes evenementen van in totaal acht evenementdagen. Slechts gedurende maximaal drie evenementdagen mag worden afgeweken van de geluidsbinnenwaarde van 50 dB(A).
8.3.
Ten aanzien van de vraag of de normstelling en de daaraan ten grondslag liggende belangenafweging de rechterlijke toets kan doorstaan, overweegt de rechtbank het volgende.
8.4.
Uitgangspunt bij de normstelling is dat het evenemententerrein niet kan worden aangemerkt als een inrichting, in de zin van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (Wm). De rechtbank heeft de vraag of in deze sprake is van een inrichting apart beoordeeld in het kader van het handhavingsverzoek van eisers Degenaar e.a. en verwijst hiervoor naar de uitspraak van heden in de zaak met nummer SGR 21/3809.
8.5.
Voor evenementen met een luidruchtig karakter bestaan, anders dan voor inrichtingen in de zin van artikel 1.1, vierde lid, van de Wm, geen landelijk geldende geluidsnormen. Wat aanvaardbaar wordt geacht, is ter beoordeling van het lokale gezag, dat belast is met het verlenen van vergunningen en ontheffingen. De rechtbank kan de door het lokale gezag gemaakte afweging met betrekking tot het geluidsniveau dat aanvaardbaar wordt geacht, slechts marginaal toetsen.
Zoals de Afdeling in meerdere uitspraken heeft overwogen valt op objectieve gronden niet vast te stellen wanneer een omwonende ten gevolge van een evenement onduldbare geluidshinder ondervindt. [3] Het oordeel of geluidshinder onaanvaardbaar is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of verweerder aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dat geluid veroorzaakt, redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen.
8.6.
Bij de invulling van het geluidsniveau dat voor luidruchtige evenementen aanvaardbaar wordt geacht, richten lokale bestuursorganen zich in de praktijk veelal naar de Nota (zie rechtsoverweging 8.1). Ook in uitspraken van rechtbanken en van de Afdeling wordt regelmatig gerefereerd aan deze Nota. De rechtbank stelt vast dat ook verweerder in zijn ruimtelijke motivering van 10 januari 2017 de geluidsnormen voor evenementen op het terrein hierop baseert. De Nota richt zich ten aanzien van de geluidnormering overdag en ’savonds op het waarborgen van de spraakverstaanbaarheid in de woning en in de nachtperiode op het vermijden van slaapverstoring. Een stoorgeluid van 50 dB(A) in de woning is volgens de Nota de grens van wat in redelijkheid van een omwonende gevraagd kan worden te accepteren. Een waarde boven de 50 dB(A) kan volgens de Nota als ‘onduldbaar’ worden gekwalificeerd. Eisers betogen dat verweerder thans in strijd met het vertrouwensbeginsel een overschrijding van deze grenswaarde van 50 dB(A) toestaat. Zij baseren zich daarbij op mededelingen tijdens participatietrajecten en gesprekken met wethouders, de uitspraak van de rechtbank van 15 november 2019 en hetgeen in die procedure ter zitting is besproken.
8.7.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.
8.8.
De rechtbank stelt vooreerst vast dat de uitspraak van 15 november 2019 geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat van de zijde van verweerder een toezegging of uitlating is gedaan op grond waarvan eisers er op mochten vertrouwen dat de binnenwaarde van 50 dB(A) nimmer zou worden overschreden. Ter zitting heeft verweerder gemeld bij zijn besluitvorming de grenswaarde van 50 dB(A) als uitgangspunt te hebben genomen, in de veronderstelling dat dit voldoende zou zijn om de evenementen mogelijk te maken, in het bijzonder muziek in het Standaard Housemuziek Spectrum. Nadat het onderzoek door Peutz uitwees dat deze norm niet altijd zou kunnen worden gehaald, heeft verweerder bij het bestreden besluit voor een drietal evenementdagen een overschrijding van de 50 dB(A) toegestaan. De rechtbank overweegt dat verweerder na de vernietiging van het besluit van 24 augustus 2017 was gehouden een volledige heroverweging te maken van het primaire besluit. Bij die heroverweging kunnen ook andere uitgangspunten en nieuwe inzichten worden betrokken, waardoor de afweging anders kan uitvallen dan in het primaire besluit en het vernietigde besluit op bezwaar. [4] Dat verweerder bij het bestreden besluit tot een ander inzicht is gekomen, is daarom als zodanig geen reden het bestreden besluit onrechtmatig te achten, te meer daar in dit geval ook de belangen van een derde een rol spelen. [5] Het voorgaande betekent dat geen geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan. Echter het feit dat verweerder in tegenstelling tot voorheen is afgeweken van zijn uitgangspunt van een grenswaarde van 50 dB(A), betekent wel dat zwaardere eisen worden gesteld aan de motivering van een dergelijke afwijking.
9.1.
Voor de beantwoording van de vraag of de geluidshinder voor omwonenden aanvaardbaar moet worden geacht is, gezien de hiervoor in rechtsoverweging 8.5 genoemde jurisprudentie van de Afdeling, doorslaggevend of verweerder aan de belangen die zijn gediend met de activiteiten die het geluid veroorzaken, redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. Dat betekent in dit geval dat verweerder voldoende moet motiveren waarom de maximaal vergunde grenswaardes van 105 en 115 dB(C) noodzakelijk zijn, gelet op enerzijds de belangen van vergunninghoudster en anderzijds de belangen van omwonenden.
9.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bestreden besluit jaarlijks (maximaal) 53 evenementdagen op het Goudasfalt terrein toestaat, waarbij gedurende (maximaal) 23 dagen per jaar evenementen met versterkte muziek mogen plaatsvinden, die tot 24.00 uur duren en grenswaardes hebben van 100 dB(C), respectievelijk 95 dB(C) op 15 meter van de luidsprekers. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in categorie 1 en categorie 2 evenementen:
Categorie 1 betreft evenementen met een geluidsniveau tot 100 dB(C), met een equivalente binnenwaarde tot 50 dB(A), volgens de Nota de grens van ‘onduldbare hinder’. Daarvan mogen er in totaal zes plaatsvinden, verdeeld over acht evenementdagen, waarbij verweerder voor drie evenementdagen een overschrijding van de genoemde 100 dB(C) heeft toegestaan, te weten eenmaal tot 115 dB(C) en tweemaal tot 105 dB(C). Dit levert binnenwaardes op tot 63 dB(A).
Categorie 2 betreft evenementen met een geluidsniveau tot 95 dB(C), met een equivalente binnenwaarde tot 45 dB(A), conform de Nota corresponderend met ‘zeer ernstige hinder’. Daarvan mogen er in totaal 15 plaatsvinden.
Tot slot zijn er maximaal 30 dagen beschikbaar voor evenementen met een beperkte geluidsproductie (onversterkte muziek), categorie 3. De eindtijd van deze evenementen is 23.00 uur en de grenswaarde voor geluidsbronnen is daarbij 75 dB(A) op 15 meter van de luidsprekers.
9.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit niet toereikend heeft gemotiveerd dat omwonenden geen onevenredige geluidshinder ondervinden van de te houden evenementen in de categorieën 1, 2 en 3 in totaliteit en in onderlinge samenhang bezien. Daarbij betrekt de rechtbank in de eerste plaats dat vergunninghoudster bij de aanvraag de behoefte aan evenementen in het Standaard Housemuziek Spectrum (categorie 1) niet kenbaar heeft gemaakt, terwijl de verleende vergunning juist ten aanzien van dit soort evenementen in nadelige zin afwijkt van de volgens de Nota passende geluidsgrenswaarden voor de omgeving. Voorts is relevant dat voor het woon- en leefklimaat van omwonenden niet alleen de toegestane geluidniveaus van belang zijn, maar ook hoe vaak deze geluidniveaus zich mogen voordoen (de blootstellingsduur). De hinder neemt toe naarmate omwonenden langer worden blootgesteld aan geluid, en voor evenementen betekent dit dat zowel de duur als frequentie waarop deze plaatsvinden bij de beoordeling dienen te worden betrokken. In dit licht acht de rechtbank van belang dat de bestreden vergunning op jaarbasis een fors aantal van 23 evenementdagen in categorie 1 en 2 toestaat, waarbij evident sprake is van geluidhinder. Deze evenementen zitten alle reeds aan de bovengrens van wat acceptabel kan worden geacht gelet op de Nota en van een ‘beperkt’ aantal is naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval geen sprake. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een extra overschrijding tijdens 3 dagen per jaar, waarbij flink wordt afgeweken van het uitgangspunt van een binnenwaarde van 50 dB(A) nog een aanvaardbaar woon- en leefklimaat van eisers zou opleveren. Niet gebleken is dat het noodzakelijk is voor de muziekbeleving van het bezoekende publiek. Dat de vraag naar evenementen in het Standaard Housemuziek Spectrum onder de jongeren in Gouda groot is en dat er in Gouda niet veel terreinen beschikbaar zijn voor evenementen, is onvoldoende onderbouwd. Voor zover verweerder heeft gesteld dat in aanmerking genomen dient te worden de omstandigheid dat ter plaatse een hoog referentieniveau van het omgevingsgeluid geldt ten gevolge van de ligging van de woningen binnen de geluidcontour van een gezoneerd industrieterrein en naburige wegen, slaagt dit argument niet. In de eerste plaats is deze geluidbelasting van een geheel andere orde; verkeersgeluid wordt op andere wijze ervaren dan muziekgeluid. Daarnaast bedraagt de geluidcontour op de gevel 50 dB(A), dat correspondeert met een binnenwaarde van 35 dB(A), zodat ook op dit punt geen sprake is van een deugdelijke vergelijking.
10.1.
Voorts hebben eisers aangevoerd dat verweerder voor evenementen in categorie 1 en 2 slechts geluidsgrenswaarden in dB(C) heeft opgenomen en ten onrechte niet tevens grenswaarden in dB(A), zoals ook door Peutz is geadviseerd in het onderzoeksrapport. Eisers achten dit onwenselijk nu daarmee discussie over de handhaving van geluidnormen kan ontstaan. Volgens verweerder is de dB(C) geluidsnorm de bepalende waarde, aangezien zware bastonen bij muziekevenementen als hinderlijk worden ervaren, zodat het geen meerwaarde heeft om ook nog een dB(A) geluidsnorm op te nemen.
10.2.
De rechtbank overweegt dat bij muziekevenementen de optredende geluidsniveaus in belangrijke mate afhankelijk zijn van het muziekspectrum. Met name de hoeveelheid lage tonen (bassen) in de muziek is daarbij bepalend voor de aard van het muziekspectrum. Dit wordt weergegeven in een dB(C)-waarde. Muziekgeluid zal afnemen naarmate de afstand tot de muziekbron toeneemt, maar met name de lage tonen worden op grotere afstand minder gedempt dan midden tonen en hoge tonen. Muziek met een spectrum dat veel lage tonen bevat, zoals housemuziek, zal dus op grotere afstand een hoger geluidsniveau tot gevolg hebben dan muziek met een spectrum dat minder lage tonen bevat (dancemuziek).
Voor de berekeningen van evenementengeluid wordt meestal uitgegaan van een standaard muziekspectrum; het popmuziekspectrum en het housemuziekspectrum. Bij muziek in het popmuziekspectrum is het gebruikelijk het geluid weer te geven in een dB(A)-waarde.
10.3.
In het rapport van Peutz zijn de berekende geluidsniveaus zowel in dB(A) als in dB(C) inzichtelijk gemaakt. In zijn algemeenheid is het voorschrijven van een (maximaal) verschil tussen de dB(A)-waarde en de dB(C)-waarde zinvol, omdat hiermee de bastonen van muziek kunnen worden gereguleerd. Het effect van het voorschrijven van een maximaal verschil is dat in feite het specifieke karakter van ten gehore gebrachte muziek (een bepaald muziekspectrum) wordt vastgelegd. Onbestreden is dat bij het bestreden besluit bij de categorie 1 en 2 evenementen door verweerder geen onderscheid is gemaakt in het toepasselijke muziekspectrum. Hoewel duidelijk is dat de dB(C)-waarde relevant is bij muziekspectra met voornamelijk lage tonen (housemuziek), is niet duidelijk waarom voor de overige muziekspectra (pop-, jazz-, rockmuziek) eveneens is gekozen voor een weergave in dB(C), nu hier de dB(A)-waarde meer representatief is. Voor zover verweerder beoogt om met de evenementen binnen een zekere bandbreedte te kunnen variëren in (muziek)spectra en geluidsniveaus, zonder een overschrijding van de grenswaarden uit de Nota, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met de samenhang tussen de maxima in dB(A) en dB(C). Met het oog op handhaving van geluidhinder, dienen in de geluidsvoorschriften ook de grenswaarden in dB(A) te worden opgenomen. Op deze wijze is helder wat wel en niet is toegestaan. Op zitting heeft verweerder zich hiermee ook akkoord verklaard. Voor categorie 3 evenementen ziet de rechtbank het nut en de noodzaak niet in om naast een geluidsnorm in dB(A) ook een geluidsnorm in dB(C) op te nemen.
11.1.
Verder hebben eisers betoogd dat verweerder in weerwil van het advies van de STAB [6] geen beperkingen heeft gesteld ten aanzien van het soort evenementen dat binnen een goede ruimtelijke ordening inpasbaar is. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat met het bestreden besluit het woon- en leefklimaat van de omwonenden voldoende in acht is genomen, door daarin op te nemen dat enkel evenementen mogen plaatsvinden die passen in categorie 1, 2 of 3. Door daarbij ook de toegestane type muziekspectra met de bijbehorende geluidsnormen te benoemen, zijn de omwonenden voldoende beschermd, aldus verweerder.
11.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder bij het bestreden besluit -daargelaten de hoogte van de vastgestelde geluidsnormen- door de indeling in categorieën en het benoemen van muziekspectra met bijbehorende geluidsnormen, een juiste afweging heeft gemaakt ten aanzien van de op het terrein toegestane evenementen en de belangen van de omwonenden. In de kern gaat het voor de omwonenden om het geluidsniveau (binnen de woningen) en dit is dan ook bepalend voor de toelaatbaarheid van de evenementen. Met het stellen van geluidsnormen en benoemen van muziekspectra kun je sturen op dit geluidsniveau. Naar het oordeel van de rechtbank is de rechtszekerheid van omwonenden hiermee voldoende geborgd. Het specificeren van evenementen heeft daarbij geen toegevoegde waarde, nu het enkele benoemen van een evenement op zichzelf nog niets zegt over de daarmee gemoeide geluidsbelasting. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Tot slot overweegt de rechtbank dat voor zover nog sprake zou zijn van overige beroepsgronden, deze desgevraagd door de gemachtigde van eisers ter zitting zijn ingetrokken. Deze gronden behoeven dan ook geen bespreking meer.
13. Gelet op hetgeen in rechtsoverwegingen 9.1 tot en met 10.3 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
14. Het beroep van eisers [eiseres 1] , [eiser 2] en [eiseres 2] is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op de voorschriften voor evenementen (voorschrift 5) en het primaire besluit niet gedeeltelijk is herroepen. Gelet op de expiratiedatum van het bestreden besluit, te weten 21 februari 2022, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dit betrekking heeft op voorschrift 5, de voorschriften voor evenementen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
16. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart [eiser 1] niet-ontvankelijk in zijn beroep;
- verklaart het beroep van de overige eisers gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de voorschriften voor evenementen en het primaire besluit niet gedeeltelijk is herroepen;
- herroept het primaire besluit, voor zover dit ziet op de voorschriften voor evenementen;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, voorzitter, en mr. R.H. Smits en mr. J.B. Wijnholt, leden, in aanwezigheid van mr. N. Breda, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
BIJLAGE wettelijk kader
1. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo), is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
2. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onderdeel a, aanhef en onder 2º kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onderdeel c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
De algemene maatregel van bestuur die de gevallen aanwijst waarin met toepassing van deze bepaling kan worden afgeweken van een bestemmingsplan of beheersverordening is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3. In artikel 2.7 van het Bor is bepaald dat als categorieën planologische gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II, bij het Bor.
4. Ingevolge artikel 4, aanhef en elfde lid, van Bijlage II bij het Bor, komt voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
2.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4263.
3.Uitspraken van de Afdeling van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1245 en 10 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2346
4.Uitspraak van de Afdeling van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3673.
5.Uitspraak van de Afdeling van 24 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2635.
6.STAB-verslag van 18 september 2018