ECLI:NL:RBDHA:2019:12117

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over omgevingsvergunning voor evenemententerrein en geluidsnormen

Op 15 november 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de omgevingsvergunning voor een evenemententerrein in Gouda. Het college van burgemeester en wethouders van Gouda had op 21 februari 2017 een omgevingsvergunning verleend aan een vergunninghoudster voor het tijdelijk herinrichten en gebruiken van een terrein voor diverse functies, waaronder evenementen. Tegen deze vergunning hebben omwonenden, aangeduid als eisers, bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld. De rechtbank heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) als deskundige benoemd om advies uit te brengen over de geluidsaspecten van de vergunning. De STAB concludeerde dat de geluidsnormen in de vergunning onvoldoende waren onderbouwd en dat er geen akoestisch rapport was opgesteld om te beoordelen of aan de gestelde geluidgrenswaarden kon worden voldaan. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van het college niet kon standhouden en vernietigde de vergunning. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- aan de eisers wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank droeg het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eisers, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/7173

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 november 2019 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] , [eiser 7] , [eiser 8] ,
allen te [woonplaats] , hierna tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: [C] , werkzaam bij de Omgevingsdienst Midden-Holland ODMH).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde partij], te [vestigingsplaats] , vergunninghoudster
(gemachtigde: [A] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het tijdelijk herinrichten en gebruiken van het terrein aan de [adres] te [plaats] (het terrein) voor diverse functies.
Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 4 april 2017.
Bij besluit van 24 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar wat betreft de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften gegrond verklaard en daarbij het primaire besluit gedeeltelijk herroepen.
Eisers hebben op 11 oktober 2017 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018. Eisers [eiser 1] , [eiser 5] en [eiser 2] zijn verschenen. Ook was namens eisers aanwezig ing. L. Visser, geluidsdeskundige van de Nederlandse Stichting Geluidshinder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van ing. F.G.A. Oldeman en ir. Fenger. Namens vergunninghoudster waren aanwezig [A] en [B] .
De rechtbank heeft het onderzoek op 10 juli 2018 heropend. Gelet op de geluidstechnische aspecten die eisers hebben aangevoerd, heeft de rechtbank aanleiding gezien om de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (de STAB) als deskundige te benoemen voor het uitbrengen van advies.
De STAB heeft op 18 september 2018 verslag uitgebracht, met bijlagen.
Op 18 oktober 2018 hebben eisers, daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, een reactie op het rapport van de STAB ingediend.
Verweerder heeft, daartoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, op 31 oktober 2018 een reactie op het rapport van de STAB ingediend, en daarbij gevoegd een akoestisch onderzoek van M+P raadgevende ingenieurs.
Op 4 december 2018 heeft de STAB een nader verslag ingezonden, met een bijlage.
Verweerder heeft op 5 februari 2019 gereageerd op het nadere verslag van de STAB.
Eisers hebben op 7 februari 2019 schriftelijk aan de rechtbank laten weten dat zij geen opmerkingen hebben over het nadere verslag van de STAB.
De rechtbank heeft partijen op 6 maart 2019 meegedeeld dat zij het niet nodig acht om opnieuw een zitting te houden. Een nadere zitting zal daarom achterwege worden gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord.
Op deze brief heeft geen van de partijen gereageerd.
Op 28 juni 2019 hebben eisers de rechtbank verzocht om op korte termijn uitspraak te doen.
Op 8 juli 2019 heeft verweerder een nader stuk ingezonden.
Op 6 september 2019 hebben eisers verzocht om toekenning van schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn.
Op 8 november 2019 heeft de rechtbank besloten dat geen nadere zitting zal plaatsvinden en heeft zij het onderzoek gesloten. De uitspraak is bepaald op heden.

Overwegingen

Processueel
De rechtbank overweegt allereerst dat het door verweerder op 8 juli 2019 ingezonden nadere stuk een aan eiser [eiser 1] gerichte “Beschikking op handhavingsverzoek” betreft, met datum 21 juni 2019 en kenmerk 2019259278. Het stuk is zonder toelichting ingezonden. Het is evident niet aan te merken als een stuk dat in deze procedure thuishoort; de rechtbank gaat er dan ook aan voorbij.
Inhoudelijk
1.1
Het terrein is ongeveer 2,9 hectare groot en ligt aan de zuidelijke oever van de [rivier] . Eisers wonen noordelijk van de [rivier] . Op het terrein was tot 2013 een asfaltcentrale gevestigd. Sinds 2016 is de gemeente Gouda eigenaar van het terrein. Tussen de gemeente en vergunninghoudster is een huurovereenkomst gesloten.
1.2
Op het terrein rusten op grond van het bestemmingsplan “Zuidelijk IJsselfront” (het bestemmingsplan) de bestemmingen “Bedrijf”, “Waarde – Archeologie” en “Waterstaat – Waterstaatkundige functie”. Het project betreft, blijkens de door vergunninghoudster ingediende aanvraag, het gebruik voor recreatieve doeleinden, horeca, evenementen, verblijf en tijdelijke woonvormen, kleinschalige bedrijvigheid en detailhandel.
1.3
Tussen partijen is niet in geschil dat de vergunde vormen van gebruik in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.1
De omgevingsvergunning is, onder gebruikmaking van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verleend om het mogelijk te maken dat vergunninghoudster het terrein tijdelijk, namelijk voor maximaal vijf jaar, herinricht en gebruikt voor de in 1.2 aangeduide functies. Aan de omgevingsvergunning is een aantal voorschriften verbonden. In het bestreden besluit heeft verweerder, daarbij het advies van de Bezwaarschriftencommissie Gouda (de commissie) volgend, de voorschriften voor grote evenementen gewijzigd. Voorts heeft verweerder het advies van de commissie overgenomen dat er voor wat betreft het maximaal geluidsniveau een reken- en meetvoorschrift aan de omgevingsvergunning moet worden toegevoegd.
2.2
De beslissing om aan een activiteit in afwijking van het bestemmingsplan al dan niet medewerking te verlenen, zoals in deze zaak aan de orde is, behoort tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsruimte heeft. De rechtbank toetst slechts of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
3. Eisers hebben ten aanzien van de in het bestreden besluit opgenomen voorschriften over grote evenementen aangevoerd dat verweerder geen aansluiting had mogen zoeken bij de Nota “Evenementen met een luidruchtig karakter” uit 1996 (Nota Evenementen). Daarbij komt dat de in 2016 verrichte geluidsmetingen onvoldoende basis vormen voor de in de voorschriften opgenomen geluidsnormen. Eisers kunnen zich niet verenigen met de onderbouwing van de geluidsnormen die in het bestreden besluit zijn opgenomen. Het bestreden besluit voorziet ook niet in goed bruikbare normen voor laagfrequent geluid. Verder hadden in een akoestisch onderzoek de effecten van laagfrequent geluid moeten worden betrokken. De dB(C)-waarden die in de voorschriften staan vermeld, zijn onvoldoende om overlast tegen te gaan. Daarbij komt nog dat verweerder geen belang had mogen hechten aan het bestaande omgevingsgeluid. Bovendien had verweerder het te houden soort evenementen specifiek en uitputtend moeten opsommen, aldus eisers. Verder is verweerder niet ingegaan op de stellingen van eisers over de geluidwering van de gevel van hun woningen, de invloed van het ontbreken van een geluidluwe zijde en de geluidversterkende werking van de onderdoorgang bij enkele van die woningen alsmede de invloed van horecageluid als gevolg van het herbestemmen van een museaal gebouwtje nabij een tweetal woningen. Ook heeft de ligging van het terrein op dijkniveau en pal aan het water invloed op de verspreiding van geluid.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de impact van evenementen op de omgeving beperkt zal zijn omdat het geluid gelijkwaardig is aan het omgevingsgeluid. De hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor grote evenementen is lager dan de geluidsbelasting in de bestaande situatie, aldus verweerder. Uit jurisprudentie is gebleken dat de Nota een goed toetsingskader vormt. Deze wordt niet alleen gebruikt voor incidentele evenementen maar ook als toetsingskader bij bestemmingsplannen waarin een evenemententerrein is opgenomen. Verweerder is onduidelijk ten behoeve van welke pieken geluidsnormen zouden moeten worden opgenomen. In het muziekgeluid komen geen piekgeluiden voor, wel variatie in de muziek.
De geluidsnormen voor het equivalent geluidniveau geven hier voldoende bescherming, aldus verweerder. Het in de voorschriften opnemen van de toegestane soorten evenementen is naar de mening van verweerder niet nodig. Het soort evenement zegt immers op zichzelf niets over het aantal bezoekers, de duur van het evenement of de geluidsproductie.
5.1
Eisers hebben tegen het bestreden besluit ook andere gronden ingebracht, onder meer betreffende mogelijk gebruik van het terrein als asfaltcentrale, het woon- en leefklimaat, jonge kinderen, communicatie met omwonenden, het afsluiten van de Nieuwe Veerstal of het inrichten als woonerf van dat gebied, het aantal kleine evenementen, parkeren, het ontbreken van een voorziening voor de fietsen van bezoekers van evenementen, de grootschalige horeca aan de waterkant, en - door te verwijzen naar hun bezwaargronden - strijd met het Bouwbesluit, het ontbreken van tijdelijkheid, bedreigde dieren, aanpassingen aan de Gouderaksedijk, verkapte subsidieverlening, het ontbreken van een stedenbouwkundig plan, het niet vastleggen van de verbinding tussen de oevers en verbetering van de grond- en waterkwaliteit.
5.2
Verweerder heeft tegen de door eisers aangevoerde gronden verweer gevoerd.
5.3
Indien de standpunten van eisers ten aanzien van de in het bestreden besluit opgenomen voorschriften juist zijn, betekent dit dat reeds daarom het bestreden besluit op onvoldoende onderzoek en een onvoldoende motivering berust. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding thans eerst het aspect geluid te bespreken.
6. De rechtbank heeft aanleiding gezien om de STAB als deskundige te benoemen voor het uitbrengen van advies met betrekking tot het aspect geluid.
7. De STAB heeft in haar verslag van 18 september 2018 - samengevat - het volgende geconcludeerd. Verweerder heeft voor de ruimtelijke inpassing van de gevraagde evenementen op het terrein gebruik gemaakt van de Nota Evenementen. De Nota Evenementen wordt bij evenementen geregeld toegepast en wordt in de jurisprudentie aanvaardbaar geacht. Over de toepassing van de Nota Evenementen door verweerder rapporteert de STAB:
  • Door 67 dB(A) als invallend geluid toe te staan is, uitgaande van een maximaal binnenniveau van 50 dB(A) op grond van de Nota Evenementen, een geluidwering van 17 dB(A) aangenomen. Nu er geen metingen naar de geluidwering van de gevels van de woning hebben plaatsgevonden, is niet uit te sluiten dat er woningen zijn waarvan de geluidwering minder dan 17 dB(A) bedraagt, waardoor de grenswaarde van 50 dB(A) ter voorkoming van onduldbare hinder in de woningen zal kunnen worden overschreden.
  • De Nota Evenementen gaat niet in op de mogelijke hinder van de resterende bastonen in woningen. De laagfrequente geluiden van de bassen zullen bij hoorbaarheid aan een algemene hinderbeoordeling in dB(A) moeten plaatsvinden. Er kan bij woningen een dB(C) norm worden vastgelegd, zoals hier is gebeurd maar omdat inzicht in de geluidwering van de gevel in de diverse specifieke octaafbanden ontbreekt, kan niet worden uitgesloten dat met een invallend geluidniveau van 87 dB(C) niet aan de binnenwaarde van 50 dB(A) kan worden voldaan.
  • Er heeft door het college geen beoordeling plaatsgevonden of met de in de woningen resterende basgeluiden sprake zal zijn van een nog juist aanvaardbare situatie.
  • Tijdens de overige 15 dagen zal, gelet op de 10 dB lagere grenswaarden, het binnenniveau van 50 dB(A) niet worden overschreden.
  • Er is voor het project geen akoestisch rapport opgesteld waaruit blijkt of met de aangevraagde/gewenste bedrijfsvoering en rekening houdend met een worstcasescenario, aan de gestelde geluidgrenswaarden bij de woningen kan worden voldaan. Uit een indicatieve berekening en meetgegevens van een muziekevenement (worstcase) op de projectlocatie is gebleken dat om aan de geluidgrenswaarden ter plaatse van de woningen van derden te kunnen voldoen, ter hoogte van de podia van evenementen (Front of House - FoH) geluidniveaus moeten worden gehanteerd/opgelegd in dB(A)/dB(C)-niveaus, waarvan de hoogte zodanig zal zijn dat kan worden gesteld dat daarmee slechts evenementen mogelijk zijn met zeer sterk beperkte muziekniveaus. Op grond daarvan zullen dancefestivals e.d. niet mogelijk zijn.
  • Voor kleine evenementen (tot 1.000 bezoekers) zijn in het geheel geen beperkingen opgelegd, niet in aantal noch in geluidniveau. Er ontbreekt bovendien een bepaling waarin is bepaald dat daarbij de invloed en uitstraling van geluid beperkt zullen zijn tot het terrein.
  • Vanwege de hoge geluidniveaus tijdens evenementen van het muziekgeluid met overwegende basgeluiden is een vergelijking met bestaande geluidniveaus van weg- en industrielawaai vanwege het sterk afwijkende geluidspectrum (veel lage frequenties die door de gevels van de woningen nauwelijks worden tegen gehouden) niet zinvol.
Over de resterende bezwaren van eisers omtrent, meethoogte, meetduur en gevelreflectie
heeft de STAB het volgende gerapporteerd:
  • Verweerder heeft onvoldoende argumenten aangedragen waarom in de avondperiode geen meethoogte van 5 meter moet worden aangehouden.
  • Voor de monitoring en het houden van toezicht (bijsturing) is het gebruikelijk om een meting van het LAeq te laten plaatvinden over één minuut en bij handhaving ligt het in de rede het geluidniveau te beoordelen op basis van een LAeq gemeten over een periode van maximaal 5 minuten.
  • De Handleiding/HMRI 1999 is duidelijk en stellig over metingen die voor de gevel op een afstand van exact 2 meter moeten plaatsvinden.
8.1
Eisers hebben in hun reactie op het rapport van de STAB de conclusies deels onderschreven en er kanttekeningen bij geplaatst. Samengevat komen de kanttekeningen van eisers op het volgende neer:
  • De STAB is niet ingegaan op het onterechte argument van verweerder dat het woon- en leefklimaat zal verbeteren;
  • Het aspect cumulatie is het verslag niet beoordeeld;
  • De Nota Evenementen is ten onrechte als bruikbaar toetsingskader gehanteerd;
  • Er had voor de beoordeling van de ruimtelijke gevolgen van de aangevraagde activiteiten aansluiting moeten worden gezocht bij de categorie recreatiepark als bedoeld in de VNG-brochure.
Daarnaast gaan eisers in op de onduidelijkheid van het aantal in de omgevingsvergunning toegestane evenementendagen in relatie tot de voor het horecapand toegestane festiviteiten. Uit het STAB-verslag volgt dat de omgevingsvergunning niet in stand kan blijven, menen eisers. Na vernietiging zal verweerder in een nieuw besluit echter wederom trachten de grenzen op te zoeken, stellen zij. Daarin is het belang gelegen dat de rechtbank het college voldoende aanknopingspunten biedt om bij een nieuw besluit binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening te blijven, met inachtneming van de grenzen die onder meer direct werkende verdragsbepalingen stellen aan de beleidsvrijheid. Eisers willen best wat evenementen dulden, mits dat op incidentele basis gebeurt. Eisers hebben al meermalen voorgesteld om maximaal 12 dagen per jaar luidruchtige evenementen toe te staan. Samen met een dag of 10 op- en afbouw zou de overlast nog te dragen zijn. Daarbij hebben eisers, zo begrijpt de rechtbank, verzocht om een viertal voorwaarden op te nemen.
8.2
Verweerder heeft op 31 oktober 2018 gereageerd, onder bijvoeging van een akoestisch onderzoek gevelwering Punt 2-4, 6-8 en Nieuwe Veerstal 7 van 3 maart 2011. Samengevat voert verweerder het volgende aan:
  • Er is in weerwil van wat STAB aangeeft een bescherming tegen hinder van de basgeluiden van de muziek geboden;
  • Ondanks dat geen onderzoek naar de gevelwering is gedaan, zal bij evenementen aan een binnenwaarde van 50 dB(A) kunnen worden voldaan;
  • Een worstcasescenario is niet aan de orde; de opmerking dat grotere muziekevenementen zoals een dancefestival niet mogelijk zijn, is te kort door de bocht;
  • Bij kleine evenementen zal de uitstraling van het geluid zich beperken tot het terrein;
  • Voor wat betreft de meethoogte is uitgegaan van de plek waar hinder kan worden ondervonden.
9.1
De STAB heeft desverzocht door de rechtbank een nader verslag uitgebracht naar aanleiding van de reacties van eisers en verweerder.
9.2
Ten aanzien van de door eisers gemaakte kanttekeningen merkt de STAB in haar nadere verslag het volgende op. Bij de woning van eiser [eiser 1] die langs een drukke doorgaande weg staat, zal sprake zijn van een hoge belasting door wegverkeer. In combinatie met een hoge geluidsbelasting van de nabij de woning van eiser [eiser 1] gelegen (gezoneerde) industrieterreinen, zal de classificatie van de milieukwaliteit als gevolg van het gecumuleerde geluid voor de woning naar verwachting ‘slecht’ zijn. Dit betreft, zoals in het eerste STAB-verslag is opgemerkt en in de Annex (cumulatie) nog een keer is uitgelegd, geen classificatie op grond van een wettelijke normering zodat dit geen doorslaggevend argument kan zijn bij het beoordelen van de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Over de door verweerder aangegeven verbetering, waar eisers zich niet in kunnen vinden, merkt de STAB nog het volgende op. Zoals in het eerste verslag is aangegeven zal de geluidsbelasting van de asfaltcentrale, die eerst op de locatie aanwezig was, wegvallen. Indien verweerder ervan uitgaat dat het geluid van de thans aangevraagde activiteiten - zonder de evenementen - grosso modo binnen de terreingrens kan blijven, klopt het dat de situatie zal verbeteren. Dit is echter alleen het geval als de evenementen als bijzondere activiteiten, die niet tot de reguliere bedrijfsactiviteiten worden gerekend, worden aangemerkt. Indien de evenementen namelijk wel tot de reguliere bedrijfsactiviteiten worden gerekend, moet de voor de evenementen vergunde geluidsbelasting worden afgezet tegen de geluidsbelasting van de in het verleden vergunde asfaltfabriek. In dat geval valt dit te nadele uit van het evenemententerrein omdat dan bij die vergelijking - anders dan in de Nota Evenementen is aangegeven - vanwege de muziek een straffactor van 10 dB(A) moet worden toegepast om gelijke beoordelingsniveaus te krijgen. De vergelijkende geluidsbelasting van het terrein met evenementen valt dan 10 dB hoger uit en overstijgt de in het verleden vergunde geluidsbelasting van de asfaltcentrale. De STAB laat daarbij verder de nachtperiode buiten beschouwing.
Vergund zijn 12 grote evenementen per jaar verdeeld over 45 dagen waarvan 30 dagen een maximaal geluidsniveau van 70 dB(A) en 90 dB(C) voor de gevel van woningen van derden mag optreden en 15 dagen een maximaal geluidsniveau van 60 dB(A) en 75 dB(C).
Met dit hoge aantal evenementsdagen lijkt het de STAB dat geen sprake meer is van een bijzondere activiteit maar komt het de STAB voor dat er een meer reguliere bedrijfsactiviteit aan de orde is.
In het eerste verslag is aangegeven dat verweerder aansluiting bij de Nota Evenementen heeft gezocht, waarover in de jurisprudentie is aangegeven dat dit in zijn algemeenheid aanvaardbaar wordt geacht. Voor zover de STAB de Nota Evenementen heeft beoordeeld inzake geschillen over vergunningen voor evenementen is dit gebeurd op basis van tijdelijke evenementen die zich uitspreiden over slechts enkele dagen. Het is correct, zoals eisers stellen, dat de Nota geen toetsingskader biedt voor meer dan incidentele evenementen. In de Nota Evenementen wordt namelijk geen relatie gegeven tussen de mate van hinderlijkheid zoals opgenomen in de Hinderkwalificatie-tabel en het aantal te houden evenementen op jaarbasis. Het ligt daarom op de weg van verweerder om in het kader van de aanvraag een afweging te maken ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen en de maximale bezoekersaantallen.
9.3
Wat betreft de door verweerder gemaakte opmerkingen merkt de STAB in zijn nadere verslag het volgende op. In het STAB-verslag is aangegeven dat een beoordeling van de aanvaardbaarheid van de basgeluiden van de muziek in de woningen hier door verweerder niet heeft plaatsgevonden. Dat er geen onderzoeken bestaan naar de relatie tussen de geluidniveaus van de basgeluiden en de ondervonden hinder van omwonenden laat onverlet, dat verweerder hier zelfstandig een oordeel over had moeten geven. Een en ander klemt hier des te meer nu over de opgelegde grenswaarde voor de gevels van de omliggende woningen van 90 dB(C), mede gelet op grond van de ervaring van de STAB in soortgelijke kwesties én het onderzoek dat door Amsterdam is verricht, kan worden gesteld dat daarmee een grenswaarde van 50 dB(A) in de woningen zal worden overschreden.
In het STAB-verslag is aangegeven dat het bij het opnemen van geluidgrenswaarden in een vergunning voor een activiteit noodzakelijk is om daaraan voorafgaand te beoordelen wat het effect van deze grenswaarden is ten aanzien van de gevraagde activiteiten. Los daarvan gaat het hier om een beoordeling of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het verslag is aangegeven dat vergunning is gevraagd om maximaal twaalf evenementen te organiseren met een maximum van twee per maand. In de aanvraag worden enkele voorbeelden van evenementen gegeven maar dit overzicht is niet limitatief. In het kader van het beoordelen van de aanvraag moet daarom worden uitgegaan van een worstcasescenario, dat wil zeggen evenementen met de hoogste geluidsproductie die op het terrein mogelijk zijn. Niet alleen uit de door de STAB gebruikte indicatieve berekeningen op grond van de gegevens uit de Nota Evenementen en de beleidsregel Amsterdam maar ook uit de metingen van het op het in geding zijnde terrein gehouden Riverdale-festival blijkt onmiskenbaar dat bij muziekfestivals niet aan de gestelde grenswaarden zal kunnen worden voldaan. Bij het Riverdale-festival was de uitstraalrichting van de muziek en derhalve het
FoHvan de woningen afgekeerd. Desondanks werd daarbij de grenswaarde voor de gevel van 90 dB(C) met een gemeten waarde van 95,5 dB(C) ruimschoots overschreden.
In het eerste verslag is aangegeven dat voor kleine evenementen (minder dan 1.000 bezoekers) in het geheel geen beperkingen aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, niet in aantal, noch in geluidniveau. De verwachting dat daarbij de invloed en uitstraling van geluid beperkt zullen zijn tot het terrein, lijkt wellicht realistisch, maar een en ander is niet in de voorschriften vastgelegd in de vorm van bijvoorbeeld een concrete geluidgrenswaarde of een geluidscontour, nog los van het feit dat daarbij niet duidelijk is welke geluidsbelasting daarbij als uitgangspunt genomen zou moeten worden.
De opmerking van verweerder dat voor wat betreft de meethoogte moet worden uitgegaan van de hoogte waar hinder kan worden ondervonden is correct.
Bij enkele woningen van eisers ligt de woonkamer op de eerste verdieping en zijn vaak op de tweede verdieping (extra) slaapkamers aanwezig. Bij woningen waar op de eerste verdieping wordt gewoond, ligt de hoogte waar overdag en ‘s avonds hinder wordt ondervonden op 5 meter. Het uitgangspunt van verweerder van de meethoogte van 1,5 meter is dus niet juist voor alle woningen.
9.4
De reacties hebben de STAB geen aanleiding gegeven tot het herzien van de conclusies in het eerder uitgebrachte verslag.
10.1
Op grond van de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:888) mag de rechtbank in beginsel afgaan op de inhoud van het verslag van een deskundige als bedoeld in artikel 8:47 van de Awb. Dat is slechts anders indien dat verslag onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen of anderszins zodanige gebreken bevat, dat het niet aan de oordeelsvorming ten grondslag mag worden gelegd. De rechtbank is van dergelijke gebreken niet gebleken. De STAB is ook na kennisname van de reacties van eisers en verweerder gemotiveerd bij haar adviezen gebleven; waar nodig is de STAB ingegaan op aspecten die in het eerste verslag nog niet aan de orde waren gekomen. De rechtbank volgt de STAB dus in haar conclusies en neemt deze integraal over.
10.2
De STAB heeft in haar verslagen gerapporteerd dat het bestreden besluit, wat betreft de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften ten aanzien van het geluid, onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd. Er is voor het project geen akoestisch rapport opgesteld waaruit blijkt of met de aangevraagde/gewenste bedrijfsvoering en rekening houdend met een worstcasescenario, aan de gestelde geluidgrenswaarden bij de woningen kan worden voldaan. Uit een indicatieve berekening en meetgegevens van een muziekevenement (worstcase) op de projectlocatie is gebleken dat om aan de geluidgrenswaarden ter plaatse van de woningen van derden te kunnen voldoen, ter hoogte van de podia van evenementen (
FoH) geluidniveaus moeten worden gehanteerd/opgelegd in dB(A)/dB(C)-niveaus, waarvan de hoogte zodanig zal zijn dat kan worden gesteld dat daarmee slechts evenementen mogelijk zijn met zeer sterk beperkte muziekniveaus. Op grond daarvan zullen dancefestivals e.d. niet mogelijk zijn. De Nota Evenementen, die verweerder hanteert, biedt geen toetsingskader voor meer dan incidentele evenementen zoals in dit geval aan de orde; het ligt daarom op de weg van verweerder om in het kader van de aanvraag een afweging te maken ten aanzien van het aantal evenementen per jaar, het soort evenementen en de maximale bezoekersaantallen.
Nu er geen metingen naar de geluidwering van de gevels van de woningen hebben plaatsgevonden, is niet uit te sluiten dat er woningen zijn waarvan de geluidwering minder dan 17 dB(A) bedraagt, waardoor de grenswaarde van 50 dB(A) ter voorkoming van onduldbare hinder in de woningen zal kunnen worden overschreden. Verweerder heeft onvoldoende argumenten aangedragen waarom in de avondperiode geen meethoogte van 5 meter moet worden aangehouden. Er ontbreekt bovendien een bepaling waarin is bepaald dat daarbij de invloed en uitstraling van geluid beperkt zullen zijn tot het terrein. Verweerder zal voorts zelfstandig een oordeel moeten geven over de aanvaardbaarheid van de basgeluiden van de muziek in de woningen. In het eerste verslag is aangegeven dat voor kleine evenementen (minder dan 1.000 bezoekers) in het geheel geen beperkingen aan de omgevingsvergunning zijn verbonden, niet in aantal, noch in geluidniveau.
Voor kleine evenementen zullen voorschriften moeten worden vastgelegd in de vorm van bijvoorbeeld een concrete geluidgrenswaarde of een geluidscontour en zal duidelijk moeten worden welke geluidsbelasting daarbij als uitgangspunt genomen zal moeten worden.
10.3
Reeds op grond van deze bevindingen van de STAB is het beroep gegrond. De in het bestreden besluit opgenomen voorschriften kunnen geen stand houden. Het bestreden besluit komt reeds daarom voor vernietiging in aanmerking. De overige gronden behoeven geen bespreking meer.
10.4
Eisers hebben de rechtbank verzocht om te bewerkstelligen dat verweerder voldoende aanknopingspunten heeft om bij een nieuw te nemen besluit binnen de kaders van een goede ruimtelijke ordening te blijven, met inachtneming van de grenzen die onder meer direct werkende verdragsbepalingen stellen aan de beleidsvrijheid. Dit verzoek komt er in de kern op neer dat eisers vragen om een declaratoire uitspraak te doen over de wijze waarop verweerder in een nieuw te nemen besluit de ruimtelijke ordening op en rond het terrein invult. De rechtbank overweegt daarover dat de bestuursrechter enkel oordeelt over de rechtmatigheid van besluiten. De Awb kent in artikel 8:70 vier mogelijkheden om een uitspraak te doen, waar dat artikel bepaalt dat de uitspraak strekt tot onbevoegdverklaring van de bestuursrechter, niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, ongegrondverklaring van het beroep, of gegrondverklaring van het beroep. Zoals in 2.2 overwogen, komt verweerder in dit geval beleidsruimte toe. Er zal aan de hand van de door de STAB geformuleerde conclusies akoestisch onderzoek moeten plaatsvinden, waarvan de uitkomsten niet tevoren vaststaan, zodat ook nog geen sprake kan zijn van concrete voorschriften. De rechtbank acht zich daarom in dit geval niet bevoegd een algemeen rechterlijk oordeel te geven met betrekking tot een nieuw te nemen besluit en daaraan volgens eisers te verbinden voorschriften en voorwaarden. De rechtbank ziet, gelet op de aard van de gebreken en het voorgaande, ook geen aanleiding om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal een nieuwe beslissing op het bezwaar van eisers moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank zal, gelet op het te verrichten akoestisch onderzoek voor de nieuw te nemen beslissing geen termijn stellen, maar brengt uitdrukkelijk onder de aandacht dat verweerder blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 8:72 van de Awb gehouden is de nieuwe beslissing zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is te nemen en dat daarbij in elk geval met voortvarendheid dient te worden gehandeld.
11.1
Gelet op het verzoek om toekenning van schadevergoeding wegens het overschrijden van de redelijke termijn is de Staat der Nederlanden (de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als derde-belanghebbende. Gelet op de hoogte van het bedrag, als hierna te bepalen, hoeft de Minister niet als partij in deze procedure te worden gehoord (zie Beleidsregel van de Minister van Veiligheid en Justitie van 8 juli 2014, nr. 436935, Stcrt. 2014, 20210).
11.2
De rechtbank beoordeelt het verzoek aan de hand van het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). Uitgangspunt is dat de behandeling door de rechtbank niet binnen een redelijke termijn is geweest, als de uitspraak niet binnen twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift is gedaan. Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn om daarvan af te wijken. Als de redelijke termijn is overschreden wordt verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Ook hier kunnen bijzondere omstandigheden reden zijn om daarvan af te wijken, bijvoorbeeld als sprake is van een zeer gering financieel belang. Uitgangspunt voor de hoogte van de schadevergoeding is een tarief van € 500, - per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
Bij de toekenning van de schadevergoeding moet de rechtbank beoordelen in hoeverre de overschrijding van de redelijke termijn is toe te rekenen aan verweerder respectievelijk aan de rechtbank. De schadevergoeding moet vervolgens naar evenredigheid ten laste van verweerder respectievelijk de Staat worden uitgesproken. De regel die daarbij geldt, is dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt, en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag neemt.
11.3
Voor deze zaak stelt de rechtbank vast dat de redelijke termijn is aangevangen op
4 april 2017; de rechtbank had dus uiterlijk uitspraak moeten doen op 4 april 2019. Van bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Gelet op de datum van deze uitspraak is de redelijke termijn overschreden met (afgerond naar boven) 8 maanden. Daarmee correspondeert een vergoeding van immateriële schade van € 1.000,-. De overschrijding is geheel aan de rechtbank toe te rekenen, zodat de vergoeding geheel ten laste van de Staat zal worden uitgesproken.
12.1
Wat betreft de proceskosten overweegt de rechtbank als volgt. Eiser [eiser 1] treedt in deze procedure op namens zichzelf en mede als gemachtigde van de andere eisers. Eiser [eiser 1] is echter geen beroepsmatig rechtshulpverlener, zodat zijn kosten volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de door eisers opgevoerde kosten voor de ingeschakelde deskundige te vergoeden, omdat de door eisers ter zitting geclaimde deskundigenkosten niet zijn onderbouwd.
12.2
Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van een schadevergoeding aan eisers van € 1.000,-;
  • gelast verweerder het voor de behandeling van deze zaak betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 168,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meessen, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. F.X. Cozijn, leden, in aanwezigheid van mr. M.W.J. Sloots, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019 en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.