ECLI:NL:RBDHA:2022:7920

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
NL22.5794
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en staatloosheid in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, die stelt staatloos te zijn, zijn asielaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, maar heeft wel een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij zijn staatloosheid en de afwijzing van zijn asielaanvraag aanvoert.

De rechtbank heeft de zaak op 16 juni 2022 behandeld en heeft vastgesteld dat de eiser geen documenten heeft overgelegd die zijn staatloosheid kunnen aantonen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht is om de staatloosheid van de eiser vast te stellen in het kader van de asielaanvraag, zolang dit niet noodzakelijk is voor de beslissing. De rechtbank concludeert dat de eiser geen procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het oordeel van de staatssecretaris dat zijn nationaliteit onbekend is.

De rechtbank verklaart het beroep van de eiser, voor zover gericht tegen het oordeel van de staatssecretaris over zijn onbekende nationaliteit, niet-ontvankelijk en verklaart het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank wijst erop dat de wet momenteel geen procedure voorziet voor de vaststelling van staatloosheid, wat de situatie van de eiser compliceert. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht geen buitenschuldvergunning heeft verleend, aangezien de eiser niet heeft aangetoond dat hij zonder resultaat heeft geprobeerd Nederland te verlaten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5794

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de Verlengde Asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1] Verder heeft verweerder besloten om aan hem een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen. [2]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 16 juni 2022 op zitting behandeld, te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook was aanwezig mevrouw V.R. Beglaryan, tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1976 en staatloos te zijn. Op 18 september 2018 heeft eiser in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. Bij besluit van 20 februari 2019 is deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat op grond van de Dublinverordening [3] is vastgesteld dat België verantwoordelijk is voor de behandeling hiervan. Omdat eiser niet binnen de uiterste overdrachtstermijn aan België is overgedragen, is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Daarop is eiser in de gelegenheid gesteld om opnieuw een asielaanvraag in te dienen. Hier heeft eiser op 23 september 2020 gebruik van gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Verweerder heeft de gestelde identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Ook de gestelde nationaliteit van eiser heeft verweerder geloofwaardig geacht, althans voor zover eiser stelt dat hij niet de Oekraïense of de Armeense nationaliteit bezit. Verweerder volgt niet dat eiser staatloos is. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit dat blijkt. Ook kan niet worden vastgesteld dat eiser staatloos is zonder dat de daarvoor bestemde vaststellingsprocedure is doorlopen. Eiser wordt daarom verondersteld van onbekende nationaliteit te zijn. Eisers aanvraag is kennelijk ongegrond omdat wat eiser naar voren heeft gebracht niet ter zake doet voor de vraag of hij in aanmerking komt voor een asielvergunning. Wel heeft verweerder aan eiser een reguliere vergunning voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2]’, de zoon van eiser.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit, voor zover verweerder hem daarbij niet als staatloos heeft aangemerkt. Eiser heeft aannemelijk gemaakt dat hij niet de Oekraïense of de Armeense nationaliteit bezit. Bovendien is zijn gestelde herkomst geloofwaardig bevonden. Eiser heeft er alles aan gedaan om aan te tonen dat er geen land is waarvan hij de nationaliteit wel heeft. Verweerder miskent dan ook dat eiser in bewijsnood verkeert, nu hij geen documenten kan overleggen waaruit zijn status als staatloze blijkt. Ook kan niet worden tegengeworpen dat eiser de vaststellingsprocedure voor staatloosheid niet heeft doorlopen omdat de Nederlandse wetgeving nog niet in deze procedure voorziet. Voorts heeft eiser aangetoond dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Verweerder heeft dan ook ten onrechte geen buitenschuldvergunning aan hem verstrekt.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Bij de beoordeling van het beroep stelt de rechtbank voorop dat zij begrip heeft voor de moeilijke positie van eiser. Eiser heeft, zoals verweerder in het bestreden besluit ook heeft onderkend, met documenten aangetoond dat hij niet de nationaliteit van Armenië en Oekraïne heeft. De rechtbank begrijpt dat eiser daar veel moeite voor heeft gedaan. Het is dan ook voorstelbaar dat eiser inmiddels de vraag heeft opgeworpen welke inspanning hij nog moet leveren om aan te tonen dat er geen land (ter wereld) is waar hij de nationaliteit van heeft. De rechtbank zal in het hiernavolgende uitleggen waarom zij deze vraag in het kader van dit beroep niet kan beantwoorden.
Procesbelang
6. De rechtbank moet namelijk allereerst beoordelen of eiser belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het oordeel van verweerder dat zijn nationaliteit onbekend is. In dat verband is van belang dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) in een uitspraak van 7 december 2017 [4] heeft overwogen dat verweerder, zolang dit niet noodzakelijk is voor zijn beslissing, niet verplicht is om in het kader van een asielaanvraag vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. Een vreemdeling heeft volgens de Afdeling daarom geen belang bij een beoordeling van het beroep tegen een besluit van verweerder voor zover daarin is vermeld dat zijn nationaliteit onbekend is. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. De rechtbank wijst er in dat verband op dat eiser tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat er, naast het feit dat hij geen documenten heeft, geen andere redenen zijn waarom hij niet terug kan keren naar Armenië en daar kan leven. [5] Ook heeft eiser in beroep niet bestreden dat wat hij in zijn verklaringen naar voren heeft gebracht niet van belang is voor het verkrijgen van asielrechtelijke bescherming. Ter zitting heeft eiser er weliswaar op gewezen dat hij door zijn staatloosheid in gevaarlijke situaties terecht zou kunnen komen, maar die stelling is niet geconcretiseerd, laat staan onderbouwd, en ook overigens niet aannemelijk geworden. In de hiervoor aangehaalde uitspraak heeft de Afdeling tot uitdrukking gebracht dat de asielprocedure primair gericht is op de verstrekking van asielrechtelijke bescherming. Deze is dus niet bedoeld om vast te stellen dat een vreemdeling staatloos is. De rechtbank concludeert dat eiser dat met zijn asielaanvraag goed beschouwd wel heeft beoogd. Nu de vaststelling of eiser staatloos is niet onder de reikwijdte valt van wat verweerder in het kader van een asielaanvraag moet beoordelen, kan het beroep van eiser er niet toe leiden dat die vaststelling alsnog zal plaatsvinden. Dit betekent dat eiser met het beroep niet kan bereiken dat hij in een voor hem gunstigere positie geraakt. Eiser heeft daarom geen procesbelang bij zijn beroep tegen het oordeel van verweerder dat zijn nationaliteit onbekend is.
7. Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk.
8. Het voorgaande neemt niet weg dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft opgemerkt dat eiser de wettelijke procedure voor het vaststellen van staatloosheid had moeten volgen, nu de wet nog altijd niet in een dergelijke procedure voorziet. Dat leidt evenwel niet tot een inhoudelijke beoordeling van het beroep, gelet op wat de rechtbank hiervoor onder 6 heeft overwogen.
Buitenschuldvergunning
9. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte niet in het bezit heeft gesteld van een buitenschuldvergunning. De rechtbank stelt echter vast dat verweerder daar ook niet toe gehouden was. Verweerder is op grond van artikel 3.6a, eerste lid, van het Vb niet verplicht om bij afwijzing van een eerste asielaanvraag ambtshalve te beoordelen of aan eiser een vergunning moet worden verstrekt omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Daarnaast heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser pas in aanmerking zou kunnen komen voor (ambtshalve verlening van) een buitenschuldvergunning als hij zonder resultaat heeft geprobeerd te vertrekken. [6] Aan eiser is bij het bestreden besluit echter een reguliere verblijfsvergunning verstrekt op grond van artikel 8 van het EVRM. [7] Van een (al dan niet gedwongen) vertrek van eiser uit Nederland is reeds daarom geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is in zoverre ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover dat gericht is tegen het oordeel van verweerder dat de nationaliteit van eiser onbekend is, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw) en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
2.Als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw en artikel 3.6a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3.De Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Rapport nader gehoor, p. 12.
6.Zie ook paragraaf B8/4 e.v. van de Vreemdelingencirculaire 2000.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.