ECLI:NL:RBDHA:2022:7912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2004
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding wegens immateriële schade: verlenging redelijke termijn in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [eiseres] en de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarden van drie onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 4.325.000, € 450.000 en € 274.000, welke waarden door eiseres werden betwist. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van de heffingsambtenaar, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 19 juli 2022 werd vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de vastgestelde waarden. Het geschil beperkte zich tot de vraag of eiseres recht had op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overwoog dat in belastingzaken een procedure onredelijk lang kan duren, wat kan leiden tot immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden, maar dat de vertraging voornamelijk te wijten was aan de beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres, die een groot aantal zaken behandelde.

De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde zelf verantwoordelijk was voor de vertraging en dat er geen aanleiding was om een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/2004, SGR 21/2008, SGR 21/2012

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaken tussen

[eiseres] Stichting [eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft bij beschikkingen van 29 februari 2020 (de beschikkingen) de waarden van de onroerende zaken, plaatselijk bekend als [onroerende zaak] [nummer 1] , [onroerende zaak] [nummer 2] en [onroerende zaak] [nummer 2] [nummer 3] te Noordwijk (de onroerende zaken), op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) op waardepeildatum 1 januari 2019 (de waardepeildatum) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld op € 4.325.000 ( [onroerende zaak] 1), € 450.000 ( [onroerende zaak] [nummer 2] ) en € 274.000 ( [onroerende zaak] [nummer 2] [nummer 3] ). Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan eiseres opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2020 (de aanslagen).
Eiseres heeft tegen de beschikkingen bezwaar gemaakt. Gelet op artikel 30, tweede lid, van de Wet WOZ wordt dit bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de aanslagen.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 januari 2021 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juli 2022.
Namens eiseres heeft haar gemachtigde daaraan via videoverbinding deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres is eigenaar van de onroerende zaken. De onroerende zaken betreffen gezamenlijk het Woon- & Zorgcentrum " [onroerende zaak] " dat dienst doet als een verzorgingstehuis voor ouderen ( [onroerende zaak] 1) en twee gezinsvervangende tehuizen ( [onroerende zaak] 1A en 1A 2e). Verweerder heeft de waarden van de onroerende zaken als volgt vastgesteld:
Zaaknummer
Object
Waarde
Onderdelen
Oppervlak
Bouwjaar
SGR 21/2004
[onroerende zaak] [nummer 1]
€ 4.325.000
Grond bij niet-woning, verzorgingsruimte, tuin bij meergezinswoning
4.400 m²
1998
SGR 21/2008
[onroerende zaak] [nummer 2]
€ 450.000
Grond bij niet-woning, verzorgingsruimte, kantoor
300 m²
1998
SGR 21/2012
[onroerende zaak] [nummer 2] [nummer 3]
€ 274.000
Grond bij niet-woning, verzorgingsruimte
227 m²
1998

Geschil2. Tijdens het onderzoek ter zitting is komen vast te staan dat er geen geschil meer bestaat over de door verweerder vastgestelde waarden van € 4.325.000 ( [onroerende zaak] 1), € 450.000 ( [onroerende zaak] [nummer 2] ) en € 274.000 ( [onroerende zaak] [nummer 2] [nummer 3] ). De beroepen zullen om die reden ongegrond worden verklaard. Het geschil beperkt zich verder uitsluitend tot de vraag of eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

3. Eiseres meent recht te hebben op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4. Verweerder laat dit oordeel aan de rechtbank.
Beoordeling van het geschil
5. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend indien een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd (vgl. Hoge Raad 10 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO05046). In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat eiseres immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie. Tot de bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen zijn voor verlenging van de redelijke termijn, worden onder meer gerekend:
“[…] de invloed van de belanghebbende en/of diens gemachtigde op de duur van het proces, bijvoorbeeld door het doen van herhaalde verzoeken om verlenging van gestelde termijnen of om uitstel voor (het voldoen aan) uitnodigingen of oproepingen.”(vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.)
6. Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift ontvangt. Het bezwaarschrift is ontvangen op 15 april 2020 en door de rechtbank is op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan. Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift zijn dus twee jaar en (afgerond naar boven) vier maanden verstreken. Dit betekent dat de termijn van twee jaar is overschreden bij het doen van de onderhavige uitspraak. De rechtbank ziet echter reden deze termijn voor deze uitspraak te verlengen. De reden daarvoor is de volgende.
7. Het voornemen van een behandeling door een enkelvoudige kamer gebeurt schriftelijk en in de regel minimaal drie maanden voor de zittingsdatum. Daarbij wordt een week gegeven om een verhindering te melden. De gemachtigde in de onderhavige zaak heeft een zeer groot aantal zaken, vele honderden, niet alleen bij de rechtbank Den Haag maar bij alle rechtbanken in Nederland. Dit heeft tot gevolg gehad dat de gemachtigde zeer vaak op een zittingsvoornemen reageerde met het bericht verhinderd te zijn. De voortgang van de afdoening is daardoor in het gedrang gekomen. Reden waarom, in afwijking van de gebruikelijke werkwijze, overleg met de gemachtigde heeft geleid tot een aangepaste werkwijze. De gemachtigde wordt benaderd met de vraag wanneer hij kan verschijnen voor een zitting. Als een datum in zijn zeer drukke agenda gevonden kan worden, wordt de gehele zitting gevuld met zaken waarin hij als gemachtigde optreedt. Een werkwijze waarmee de gemachtigde zich akkoord verklaarde, mits er digitale zittingen gehouden zouden kunnen worden. De rechtbank realiseert zich dat hiermee voor deze gemachtigde een uitzonderingspositie is gecreëerd. Met het oog op de bewaking van de redelijke afdoeningstermijn voor de zaken van deze gemachtigde heeft de rechtbank zich evenwel hiertoe genoodzaakt gezien.
8. Op 13 oktober 2021 heeft de gemachtigde zijn verhinderdata gegeven voor de maanden januari en februari 2022. Op 12 december 2021 heeft de gemachtigde bericht geheel maart 2022 te zijn verhinderd. Daarmee heeft de rechtbank uiteindelijk in het eerste kwartaal van 2022 drie dagen kunnen vinden waarop enkelvoudige zittingen gepland konden worden waarop zaken van deze gemachtigde konden worden afgedaan. Op 24 november 2021 zijn verhinderdata gegeven voor de maanden april, mei en juni 2022. Dit heeft ertoe geleid dat er acht zittingsdata zijn gepland in het tweede kwartaal waarvan de eerste op 26 en 29 april 2022. Dit betekent dat de rechtbank ongeveer 160 zaken van de gemachtigde heeft kunnen inroosteren in het tweede kwartaal. Gelet op de hoeveelheid zaken van de gemachtigde, was dat onvoldoende om alle zittingsrijpe zaken op de beschikbare zittingsdata te plannen. Er moesten zeer veel zaken blijven liggen voor zittingsplanning op een later moment.
9. Bij emailbericht van 1 februari 2022 is gevraagd of er in maart nog ruimte is vrijgekomen voor een zitting. De gemachtigde berichtte dat maart geheel vol zit. Bij emailbericht van 12 februari 2022 berichtte hij nader: “De eerste mogelijkheid in casus is nu nog de ochtend van 7 juli aanstaande indien digitaal.” Gelet op de voorraad kon de onderhavige zaak eerst op 19 juli 2022 op zitting worden gepland.
10. Ter zitting heeft de gemachtigde hier tegenin gebracht dat hij altijd beschikbaar is, ook in de weekenden, en heeft hij verwezen naar zijn afspraak met onder andere de rechtbanken Midden-Nederland en Amsterdam om een vast dagdeel per week te reserveren voor zittingen bij die rechtbank. De door de gemachtigde aangedragen suggestie om ook een dergelijke afspraak te maken kan echter geen oplossing bieden nu er alleen al 15 gerechten zijn naast de 344 gemeenten waarvan de gemachtigde stelt dat hij tijd moet reserveren voor overleg en hoorzittingen. Vastgesteld moet worden dat een reguliere werkweek daarvoor onvoldoende dagdelen heeft. De suggestie van de gemachtigde om in de weekenden door te werken volgt de rechtbank niet.
11. Gelet op wat hiervoor is overwogen moet worden vastgesteld dat de hoeveelheid zaken van de gemachtigde en de momenten waarop hij beschikbaar is voor zittingen niet op elkaar aansluiten. Deze omstandigheid dient primair voor rekening en risico van de gemachtigde te blijven. Niet valt in te zien dat er spanning en frustratie is ontstaan over het uitblijven van de uitspraak door vertraging waar de gemachtigde zelf de oorzaak van is. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade daarom af.
Proceskosten
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, en mr. J.G.E. Gieskes en
mr. E.I. Batelaan-Boomsma, leden, in aanwezigheid van mr. M.B.K. Stroosnier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2022.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.