In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting [eiseres] en de heffingsambtenaar van de gemeente Noordwijk. De zaak betreft de waardering van onroerende zaken voor de onroerende-zaakbelastingen voor het belastingjaar 2020. De heffingsambtenaar had de waarden van drie onroerende zaken vastgesteld op respectievelijk € 4.325.000, € 450.000 en € 274.000, welke waarden door eiseres werden betwist. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de beschikkingen van de heffingsambtenaar, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 19 juli 2022 werd vastgesteld dat er geen geschil meer bestond over de vastgestelde waarden. Het geschil beperkte zich tot de vraag of eiseres recht had op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank overwoog dat in belastingzaken een procedure onredelijk lang kan duren, wat kan leiden tot immateriële schade in de vorm van spanning en frustratie. De rechtbank concludeerde dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden, maar dat de vertraging voornamelijk te wijten was aan de beschikbaarheid van de gemachtigde van eiseres, die een groot aantal zaken behandelde.
De rechtbank oordeelde dat de gemachtigde zelf verantwoordelijk was voor de vertraging en dat er geen aanleiding was om een vergoeding voor immateriële schade toe te kennen. De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding af en verklaarde de beroepen ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werd medegedeeld dat zij binnen zes weken hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof Den Haag.